1. Algemene kenmerken
× Hoofdzakelijk gespecialiseerde cellen die door contractie beweging opwekken
× Voor contracties zijn interacties nodig tss actine en myosine (elementen vh cytoskelet)
× Actine en myosine zijn overvloedig aanwezig in spiercellen
× Spiercellen: draadvormig en langwerpig à ‘spiervezels’
× Spiercellen zijn uiterst gespecialiseerd à speciale naam gekregen (myocyt)
× Myocyten steeds omgeven door lamina basalis en BW s.s.
× 3 hooftypen:
1. Skeletspierweefsel (‘willekeurige’ dwarsgestreepte,
bewegen vanuit eigen wil)
2. Hartspierweefsel (thv van hartwand,
‘onwillekeurige’ dwarsgestreepte spier’)
3. Glad spierweefsel (wand holle organen (darm),
onwillekeurig, geen dwarsstreping)
× Spierweefsel is sterk gevasculeerd (in coupes veel
capillairen en kleine bloedvaten te zien)
× Ook zenuwstrengen en andere neurale elementen
terug te vinden
× Ook collageen BW om alles structureel intact te
houden
o Epimysium > perimysium > endomysium
(BW lagen rond onderdelen spierbundel)
× Lengte spiercel: 1mm tot 30/50 cm
× Doormeter spiercel: 10 tot 100 micrometer
× Meerkernig, wandstandige kernen
× Niet vertakt
× Training: hypertrofie (celvolume ) (geen
weefselgroei dr hyperplasie: wel bij gladde spier)
× Langdurige immobilisatie: atrofie
× Sarcoplasma: cytoplasma vd spiercel
× Sarcoplasmatisch retiulum: (G)ER van het spierweefsel
× Sarcolemma: celmembraan vd spiercel
EX: bespreek de verschillen tss de verschillende hoofdtypen van spierweefsel
2. Contractie: interactie tussen actine en myosine
Actine:
× Eiwit waaruit grootste deel microfilamenten zijn opgebouwd
× Om actinefilamenten (F-actine) op te bouwen: globulaire actinemonomeren (G-actine)
polymeriseren tot dubbelstrenghelix
× Plus-zijde: één zijde vd actinefilamenten waar meeste monomeren aanhechten
× Min-zijde: de zijde waar de meeste monomeren afvallen
× Elk actinemonomeer heeft één bindingsplaats voor myosine
× Actinefilamenten worden gestabiliseerd door tropomyosine
× = molecule gelegen in groeve helix, strekt zich over ca. 7 G-actine monomeren uit
, Histologie Spierweefsel 1e Ba BMW
In spiercellen:
× Actinefilamenten door eiwitcomplexen
vastgehecht met plus-zijde, terwijl min-zijde
vrij is
× In aanhechtingsplaatsen (versch in versch
spierceltypen): eiwit a-actinine voornaamste
actine bindend eiwit
Myosines:
× Familie van eiwitten, vooral myosine II komt voor in spiercellen
× Bestaat uit 2 identieke ‘zware’ ketens, waarvan ‘staart’ delen over hele lengte spiraalgewijs
zijn gebonden (coiled tail)
× Aan 1 zijde: beide ketens gebogen & ‘kop’-gedeelten steken beide nr buiten
× Elk koptgedeelde bezit 3 afzonderlijke regio’s
o Die bindt op actine (interactie!!)
o Die ATP-ase activiteit bevat & waaraan ATP kan binden
o Die regulerende ‘lichte’ ketens kan binden
Contractie:
× Spieren in rust: aan myosinekoppen à ATP
gebonden à Splitst in ADP en Pi
× Activering van spiercel: myosine bindt aan
actine (fosfaatgroep komt vrij)
× Vrijgekomen energie à kop en aangrenzend
staafvormige gedeelte v myosine buigt om
à actinefilament w verplaatst
× ADP dissocieert van myosinemolecule à
opnieuw ATP binden
× Hydrolyse van ATP tot ADP en Pi à
myosinemolecule los van actine +
kopgedeelte naar oorspronkelijke positie,
zodat cyclus zich kan herhalen
× Spiercellen verkorten, actine- en
myosinefilamenten glijden over elkaar heen
× = basis van het sliding-filament
contractiemechanisme
3. Dwarsgestreept skeletspierweefsel
3.1. Organisatie actine en myosine in skeletspiercel: myofilamenten, sacromeren, myofibrillen
Actinefilamenten in dubbelstrenghelix + in groeve: trypomyosine-eiwit
Bij dwarsgestreepte spiercellen: tryponinecomplex aan trypomyosine gekoppeld (interactie!)
Dunne filamenten: actine, tropomyosine en troponine
× 7 nm breed en 1 µm lang
× Met plus-einde vast aan Z-schijf
× =eiwitcomplex waar vooral intermediaire filamenten (vimentine/desmine) rol spelen
× Allignatie: vanuit Z-schijf lopen filamenten // en in 2 tegenovergestelde richtingen