pathologie: afweerreacties
Online studeren bij https://quizlet.com/_beyvqa
1. aspecifieke weer- De aspecifieke weerstand bestaat uit fysische barrières,
stand eiwitten en cellen.
- Bacterieflora: bv. op de huid en in de darmen,
- fysische barrières: bv. epitheel, lage pH, slijm, trilharen,
- moleculen: bv. complement, lactoferrine, lysozym,
- cellen: bv. granulocyten, macrofagen, 'natural
killer'-cellen
2. Specifieke weer- Specifieke weerstand of immuniteit is het gevolg van de
stand gecoördineerde activiteit van T- en B-lymfocyten. Deze
cellen reageren op de aanwezigheid van specifieke anti-
genen. Een antigen is een lichaamsvreemde stof die in het
lichaam een immunologische afweerreactie tegen deze
stof opwekt.
3. bacteriële flora Gemeenschap van bacteriën die aanwezig is op of in het
lichaam, maar die geen deel uitmaken van het lichaam en
dus bestaat in zijn eigen biochemische omgeving.
4. fysische barrière bevindt zich tussen het inwendige lichaam en de omgev-
ing. Tot de fysieke barrière behoort bijvoorbeeld de huid.
5. Lactoferrine Een ontstekingsremmend eiwit dat deel is van de hu-
morale afweer, wordt gewonnen uit koemelk.
6. lysozymen Stoffen met een antibacteriële werking in traanvocht,
neusslijm en speeksel.
7. Granulocyten Witte bloedcel met korrels in het cytoplasma, Bepaald type
witte bloedcel
8. Macrofaag Cel die lichaamsvreemde stoffen opruimt.
9. leukocyten (witte zitten veel in je bloed en lymfeweefsel, maar zijn ook
bloedcellen) in de rest van het lichaam aanwezig. Ze beschermen je
lichaam tegen lichaamsvreemde, schadelijke stoffen zoals
virussen,
10. Lymfocyten bepaald type witte bloedcellen. Lymfocyten hebben een
grote kern. Er zijn diverse soorten lymfocyten
1/8
, pathologie: afweerreacties
Online studeren bij https://quizlet.com/_beyvqa
11. antigenen eiwitten op de buitenkant van bacteriën en virussen; hier-
aan herkent je lichaam dat ze 'vreemd' zijn
12. antilichaam beschermingsstof die een antigeen kan uitschakelen
13. cellulaire speci- T-cellen verdedigen tegen afwijkende celen en ziektever-
fieke immuniteit wekkers in levende cellen. T-cellen herkennen antigenen
wanneer deze antigenen aan membraanreceptoren van
andere cellen zijn gebonden. Wanneer inactieve T-cellen
specifiek gebonden antigenen detecteren waarvoor de
T-cel geprogrammeerd is, delen en differentiëren zich tot
cellen met specifieke functies bij de immuunreactie.
• Cytotoxische T-cel: = killer T-cellen, vernietigen de doel-
cel
• Geactiveerde T-helpercel: door afgifte van cytokinen
coördineren ze de specifieke en niet-specifieke immuniteit
en stimuleren ze de cellulaire en humerale immuniteit.
• T-geheugencellen: indien hetzelfde antigen een tweede
keer verschijnt, zullen T-cellen onmiddellijk tot cytotoxis-
che of helpercellen differentiëren zodat de immuunreactie
sneller en effectiever verloopt
• T-suppressorcellen: verzwakken na de aanvankelijke im-
muunreactie via cytokinen de reacties van andere T- en
B-cellen
14. humorale speci- B-cellen verdedigen tegen antigenen en ziekteverwekkers
fieke immuniteit in lichaamsvloeistoffen. Als reactie op binnengedrongen
antigenen vermenigvuldigen de B-cellen zich en differen-
tiëren ze tot plasmacellen die antilichamen produceren.
Antilichamen zijn eiwitstructuren die ontstaan na contact
met een antigen en die specifiek met dit antigen kunnen
reageren. Het antigen-antilichaam complex wordt op zijn
beurt gefagocyteerd door andere cellen.
15. T-cellen Lymfocyten die verantwoordelijk zijn voor cellulaire immu-
niteit en voor de coördinatie en regulering van de immuun-
reactie; omvat regulerende T-cellen (helper- en suppres-
sorcellen) en cytotoxische T-cellen (killercellen)
2/8
Online studeren bij https://quizlet.com/_beyvqa
1. aspecifieke weer- De aspecifieke weerstand bestaat uit fysische barrières,
stand eiwitten en cellen.
- Bacterieflora: bv. op de huid en in de darmen,
- fysische barrières: bv. epitheel, lage pH, slijm, trilharen,
- moleculen: bv. complement, lactoferrine, lysozym,
- cellen: bv. granulocyten, macrofagen, 'natural
killer'-cellen
2. Specifieke weer- Specifieke weerstand of immuniteit is het gevolg van de
stand gecoördineerde activiteit van T- en B-lymfocyten. Deze
cellen reageren op de aanwezigheid van specifieke anti-
genen. Een antigen is een lichaamsvreemde stof die in het
lichaam een immunologische afweerreactie tegen deze
stof opwekt.
3. bacteriële flora Gemeenschap van bacteriën die aanwezig is op of in het
lichaam, maar die geen deel uitmaken van het lichaam en
dus bestaat in zijn eigen biochemische omgeving.
4. fysische barrière bevindt zich tussen het inwendige lichaam en de omgev-
ing. Tot de fysieke barrière behoort bijvoorbeeld de huid.
5. Lactoferrine Een ontstekingsremmend eiwit dat deel is van de hu-
morale afweer, wordt gewonnen uit koemelk.
6. lysozymen Stoffen met een antibacteriële werking in traanvocht,
neusslijm en speeksel.
7. Granulocyten Witte bloedcel met korrels in het cytoplasma, Bepaald type
witte bloedcel
8. Macrofaag Cel die lichaamsvreemde stoffen opruimt.
9. leukocyten (witte zitten veel in je bloed en lymfeweefsel, maar zijn ook
bloedcellen) in de rest van het lichaam aanwezig. Ze beschermen je
lichaam tegen lichaamsvreemde, schadelijke stoffen zoals
virussen,
10. Lymfocyten bepaald type witte bloedcellen. Lymfocyten hebben een
grote kern. Er zijn diverse soorten lymfocyten
1/8
, pathologie: afweerreacties
Online studeren bij https://quizlet.com/_beyvqa
11. antigenen eiwitten op de buitenkant van bacteriën en virussen; hier-
aan herkent je lichaam dat ze 'vreemd' zijn
12. antilichaam beschermingsstof die een antigeen kan uitschakelen
13. cellulaire speci- T-cellen verdedigen tegen afwijkende celen en ziektever-
fieke immuniteit wekkers in levende cellen. T-cellen herkennen antigenen
wanneer deze antigenen aan membraanreceptoren van
andere cellen zijn gebonden. Wanneer inactieve T-cellen
specifiek gebonden antigenen detecteren waarvoor de
T-cel geprogrammeerd is, delen en differentiëren zich tot
cellen met specifieke functies bij de immuunreactie.
• Cytotoxische T-cel: = killer T-cellen, vernietigen de doel-
cel
• Geactiveerde T-helpercel: door afgifte van cytokinen
coördineren ze de specifieke en niet-specifieke immuniteit
en stimuleren ze de cellulaire en humerale immuniteit.
• T-geheugencellen: indien hetzelfde antigen een tweede
keer verschijnt, zullen T-cellen onmiddellijk tot cytotoxis-
che of helpercellen differentiëren zodat de immuunreactie
sneller en effectiever verloopt
• T-suppressorcellen: verzwakken na de aanvankelijke im-
muunreactie via cytokinen de reacties van andere T- en
B-cellen
14. humorale speci- B-cellen verdedigen tegen antigenen en ziekteverwekkers
fieke immuniteit in lichaamsvloeistoffen. Als reactie op binnengedrongen
antigenen vermenigvuldigen de B-cellen zich en differen-
tiëren ze tot plasmacellen die antilichamen produceren.
Antilichamen zijn eiwitstructuren die ontstaan na contact
met een antigen en die specifiek met dit antigen kunnen
reageren. Het antigen-antilichaam complex wordt op zijn
beurt gefagocyteerd door andere cellen.
15. T-cellen Lymfocyten die verantwoordelijk zijn voor cellulaire immu-
niteit en voor de coördinatie en regulering van de immuun-
reactie; omvat regulerende T-cellen (helper- en suppres-
sorcellen) en cytotoxische T-cellen (killercellen)
2/8