§1 – Nationale en internationale ongelijkheid
Sociale ongelijkheid wordt geïnstitutionaliseerd en daardoor ontstaat weer sociale ongelijkheid.
3 vormen sociale ongelijkheid:
1. Ongelijke verdeling macht
2. Ongelijke verdeling van bezit (kennis, inkomen en vermogen)
3. Ongelijke verdeling van status
Botsende belangen tussen landen op vele factoren: economisch, demografisch, historisch-politieke
aspecten, opp. land, politieke organisatie land, cultuur land.
Sociale ongelijkheid: situatie waarin verschillen tussen mensen al dan niet aangeboren,
consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van
schaarse en hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling.
Institutionalisering: proces waarbij complex van waarden en +/- geformaliseerde regels vastgelegd
worden in standaard gedragspatronen, die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties
reguleren.
Cultuur: geheel voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen, waarden en normen die mensen
als lid van groep of samenleving hebben verworven.
Sekseverschillen: door genetische veroorzaakte verschillen
Geslachtsverschillen: sociaal gevormde verschillen
Macht: vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de
handelingsmogelijkheden van anderen te beperken/vergroten
Vermogen: bezit dat iemand heeft
Status: waardering en behandeling van personen op grond van hun maatschappelijke positie of
levensstijl.
Globalisering: proces van uitbreiding en intensivering contacten en afhankelijkheden over zeer grote
afstanden en over landsgrenzen heen.
§2 – Gedrag van nationale staten en theorieën en paradigma’s
Theorieën die gedrag van nationale staten ten opzichte van andere verklaren:
1. Realistische theorieën:
Beschrijven relatie landen als machtsstrijd.
Veiligheidsdilemma: staten moeten zichzelf bewapenen, niemand is te vertrouwen.
Conflicten door geen machtsevenwicht
Oplossing oorlog voorkomen gezocht in oorzaken: versterken eigen macht, diplomatieke
onderhandelingen, vormen allianties
2. Liberale theorieën:
Onderlinge afhankelijkheid tussen staten, ook al is degene machtiger dan andere.
Soevereiniteit op papier in formele zin, in praktijk verbonden internationale actoren
Den Haag strafhoven: Internationaal Gerechtshof en Internationaal Strafhof
Internationale verhoudingen worden bepaald door, militaire, economische,
technologische, milieuaspecten, relaties non-gouvermentele organisaties zorgen
voor bindingen.
3. Marxistische theorieën:
Ongelijke internationale economische betrekkingen tussen staten en sociale klassen
Conflicten en samenwerkingen te begrijpen door economische machtsongelijkheid
, 4. Sociaal constructivistische theorie
Sociale wereld (ideeën, denken van mensen) wezenlijk verschilt van fysieke wereld
(materieel en objectief)
5. Politiek psychologische theorie
Contacten tussen staten verlopen via mensen die individueel of in kleine groepen
vormgeven aan beleid en daarmee aan verhoudingen tussen staten.
Samenwerking: proces waarin individuen/groepen/staten relaties vormen om handelen op elkaar
afstemmen voor gemeenschappelijk doel
Conflict: situatie waarin individuen/groepen/staten elkaar tegenwerken om eigen doelen te bereiken
Soevereiniteit: hoofste macht
Internationaal Gerechtshof: geschil tussen landen, betrokken landen niet verplicht zaak voor te laten
komen, als ze het doen is uitspraak binden, naleving afspraken kan niet worden afgedwongen
Internationaal Strafhof: permanent hof voor navolgen personen verdacht van genocide, misdaden
tegen menselijkheid en oorlogsmisdaden zoals erkend in diverse internationale verdragen
Verhoudingen: wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en
manier waarop samenlevingen in sociale zin vormgeven aan deze verschillen
Kapitaalaccumulatie: opeenhopen van kapitaal
Identiteit: beeld iemand van zichzelf heeft, uitdraagt en andere voorhoudt. Kenmerkend en blijvend
beschouwt voor eigen persoon en afgeleid van zijn kennis over groepen waar hij wel/niet deel van
uitmaakt.
Socialisatie: levenslange proces overdracht en verwerving cultuur van groepen en samenleving waar
mensen toe behoren. Opvoeding, opleiding en andere omgang
Hoofdstuk 2 – Macht en machtsverdeling
§1 – Macht
Macht niveaus:
Microniveau (individueel) interpersoonlijke verschillen (enkele mensen)
Mesoniveau (groepsniveau) afhankelijk van organisatiegraad
Macroniveau (samenleving, (inter)nationaal))
Formele macht: formeel afgesproken en vastgelegd
Informele macht: macht die je krijgt door uitstraling:
- Charisma: persoonlijkheid en vermogen mensen te overtuigen
- Superieure vaardigheden of kennis
- Traditie
Machtsbronnen:
- Economische macht
- Cognitieve bronnen: mensen leren van elkaar
- Affectieve bindingen: positieve en negatieve gevoelens van mensen voor elkaar
- Politieke macht: middelen tot legitiem uitoefenen van dwang
Organisatiegraad: percentage werknemers binnen bepaalde bedrijfstak/beroepsgroep dat lid is van
een vakbond
§2 – Gezag