(Van Boven en Dorleijn 2013)
Hoofdstuk 2: Verhalende teksten (epiek en dramatiek)
2.1 De dialogische taalsituatie
Dramatische teksten kenmerken zich door een dialogische taalsituatie:
er zijn minimaal twee woordvoerders die ieder op hun beurt iets zeggen.
2.2 Inbedding
De epische of verhalende teksten worden gekenmerkt door een
ingebedde taalsituatie. In de kern gaat het om woordvoerders die net
als in drama met elkaar in dialoog staan: personages. Maar deze
dialogische situatie is ingebed in een kader van tekst die door een
vertellende instantie wordt geproduceerd. De vertellende instantie
bevindt zich op een hoger tekstniveau. De inbedding zit hem dus in twee
niveaus: de verteller en de door hem vertelde wereld. Dit is het
onderscheid tussen verhalende en lyrische teksten, die monologisch van
aard zijn en dramatische die alleen dialogisch zijn. Het onderscheid tussen
deze twee niveaus is soms moeilijk te maken.
Soms houdt de verteller zich verscholen achter de vertelsituatie (voorbeeld
van Kees de jongen)
In andere gevallen vallen de verteller en personage samen in één gestalte
(‘Een uitgestelde oplossing’).
Belangrijk is dat ook in deze gevallen er onderscheid te maken is tussen
niveau van vertellen en niveau van handelende personages.
Hoofdstuk 8: Vertellen
8.1 Vertellerstekst en persoonstekst
Verhalende teksten kennen een complexere taalsituatie dan lyrische,
omdat we te maken hebben met twee tekstniveaus. Het eerste, hoogste,
niveau is dat van de vertellende instantie die de woorden van de tekst
produceert en de verhaalwereld presenteert. De tekst van de personages
is ingekaderd in die van de verteller (ingebedde taalsituatie). Hierbij zijn de
termen vertellerstekst en persoonstekst gangbaar. Deze twee
interfereren voortdurend
o De vertellende instantie staat niet per se buiten of boven de wereld
van de personages. Hij kan zelf ook handelend optreden (ik-
verhalen).
o De verteller kan het woord helemaal aan personages afstaan; maar
kan ook kiezen de woorden van de personages zelf te parafraseren.
Vertellers- en persoonstekst gaan dan door elkaar lopen.
o Datzelfde geldt voor de manier waarop de verteller de gedachten
van de personages weergeeft.
8.3 Verteller en auteur
Bij een ‘ik-verteller’ gaat het om een bepaald personage. Vaak wordt de
link met de schrijver als ‘ik-verteller’ niet gelegd. De ‘ik’ speelt mee in het
handelingsverloop, krijgt een eigen gestalte en een eigen naam. Het gaat
dus om een personage.
Ook als de ‘ik’ overeen lijkt te komen met de schrijver, moeten de auteur
en de verteller van elkaar worden onderscheiden. De verteller is namelijk
onderdeel van de tekst; daardoor is hij in principe van een andere orde dan