Belangrijke termen Leisure H1 tm H10:
Pure leisure = volledige keuzevrijheid en vanuit jezelf. (komt nauwelijks voor)
Objectieve benadering vrije tijd/residuele definitie = alle tijd – werk – onderwijs – zorgtaken –
persoonlijke tijd
Subjectieve benadering vt = wanneer een persoon iets als vrijetijd ervaart (heel persoonlijk)
VB: werken is voor mij geen vrijetijd maar voor Tycho wel want hij draait en dat vindt hij leuk.
Primaire socialisatie = van geboorte tot puberteit neemt kind cultuur over van hun ouders.
Secundaire socialisatie = tiener wordt beïnvloed door leeftijdsgenoten en niet door ouders.
Verzorgingspositie = rol die het individu inneemt binnen de sociale structuur (netwerk) waarin deze
verbonden staat. (dochter, vriendin, teamgenoot etc.)
Big Five (verschillende persoonlijkheden);
Introvert – Extrovert
Vriendelijk – Vijandig
Zorgvuldig – Los
Neurotisch – Stabiel
Onderzoekend – Onverschillig
Behoeftehiërarchie Maslov
Attitude (je kennis en gevoelens) bestaat uit:
- Cognitief element (kennis)
- Affectief element (gevoelens)
- Conatief element (gedrag)
Sociale norm: als iedereen iets doet (Zoals roken) is het moeilijk om te stoppen.
Ragheb & Beard motieven vrijetijdsgedrag:
- Fysiologische behoefte stimulusvermijdende dimensie
- Sociale behoefte sociale dimensie
- Waardering en erkenning prestatiemotivatie dimensie
- Zelfontplooiing(zelfactualisatie) intellectuele dimensie
Iso-Ahola Persoonlijke beloning =
zelfontplooiing.
Interpersoonlijke beloning = leggen van
prestaties/sociale contacten
Ontsnappen interpersoonlijk = situaties met
ruzie met collega’s/vrienden.
Ontsnappen persoonlijk = situaties waar
teveel van je gevraagd wordt.
, Belevenismodel Goossens
Csikzentmihalyi: Flow (pure leisure) =
- Volledig opgaan in activiteit, gevoel hebben
buiten dagelijkse realiteit, totale controle
hebt, intrinsiek gemotiveerd bent, zintuiglijk
en emotioneel geprikkeld, sterke
betrokkenheid voelt.
Omgevingsfactoren: geografische, fysiologische en
tijdsorde + tijdruimtelijke beperkingen/infrastructuur
+ toevalligheden.
Je gedrag = kenmerken van samenlevingscultuur + kenmerken relevante subculturen +
persoonskenmerken + omgevingsfactoren.
Latente vraag = behoefte is aanwezig maar consument is zich hier niet bewust van (internet).
Manifeste vraag = wél bewust (hongergevoel)
Overheid grotere functie, zij kunnen: allocatiefunctie (beïnvloeden van producten/diensten),
herverdelingsfunctie (belasting/subsidie),
stabilisatiefunctie (hoog/laagconjunctuur).
Verklaringsmodel van Knulst
Tot 1900 veel tijdruimtelijke beperkingen (geen
auto/vliegtuig/techniek).
Actieradius = maximale afstand die een persoon kan
en wil afleggen)
Verzorgingsgebied = gebied waarvoor het specifieke
aanbod een verzorgende functie heeft. (basisschool verzorgende functie dorp (klein
verzorgingsgebied)
Urbanisatie = van platteland naar stad verhuizen.
Re-urbanisatie = bestaande binnenstad wordt herontdekt als interessante woonlocatie.
Gentrificatie = opknappen van oude stadswijken.
Central business district = zakenhart ligt vaak aan het water.
Suburbs = één been in de stad en één been op t platteland.
Steden zijn veranderd van een productieruimte in een consumptieruimte (waar mensen hun vrijetijd
kunnen besteden) door o.a. citymarketing en citybranding.
Serendipiteit = idee van onverwachte ontmoetingen (vinden waar je niet naar op zoek was).
Vicieuze cirkel = hoog opgeleiden naar stad, daar is werk. Bedrijven vestigen zichzelf in steden omdat
net-afgestudeerden hier zijn te vinden.
Pure leisure = volledige keuzevrijheid en vanuit jezelf. (komt nauwelijks voor)
Objectieve benadering vrije tijd/residuele definitie = alle tijd – werk – onderwijs – zorgtaken –
persoonlijke tijd
Subjectieve benadering vt = wanneer een persoon iets als vrijetijd ervaart (heel persoonlijk)
VB: werken is voor mij geen vrijetijd maar voor Tycho wel want hij draait en dat vindt hij leuk.
Primaire socialisatie = van geboorte tot puberteit neemt kind cultuur over van hun ouders.
Secundaire socialisatie = tiener wordt beïnvloed door leeftijdsgenoten en niet door ouders.
Verzorgingspositie = rol die het individu inneemt binnen de sociale structuur (netwerk) waarin deze
verbonden staat. (dochter, vriendin, teamgenoot etc.)
Big Five (verschillende persoonlijkheden);
Introvert – Extrovert
Vriendelijk – Vijandig
Zorgvuldig – Los
Neurotisch – Stabiel
Onderzoekend – Onverschillig
Behoeftehiërarchie Maslov
Attitude (je kennis en gevoelens) bestaat uit:
- Cognitief element (kennis)
- Affectief element (gevoelens)
- Conatief element (gedrag)
Sociale norm: als iedereen iets doet (Zoals roken) is het moeilijk om te stoppen.
Ragheb & Beard motieven vrijetijdsgedrag:
- Fysiologische behoefte stimulusvermijdende dimensie
- Sociale behoefte sociale dimensie
- Waardering en erkenning prestatiemotivatie dimensie
- Zelfontplooiing(zelfactualisatie) intellectuele dimensie
Iso-Ahola Persoonlijke beloning =
zelfontplooiing.
Interpersoonlijke beloning = leggen van
prestaties/sociale contacten
Ontsnappen interpersoonlijk = situaties met
ruzie met collega’s/vrienden.
Ontsnappen persoonlijk = situaties waar
teveel van je gevraagd wordt.
, Belevenismodel Goossens
Csikzentmihalyi: Flow (pure leisure) =
- Volledig opgaan in activiteit, gevoel hebben
buiten dagelijkse realiteit, totale controle
hebt, intrinsiek gemotiveerd bent, zintuiglijk
en emotioneel geprikkeld, sterke
betrokkenheid voelt.
Omgevingsfactoren: geografische, fysiologische en
tijdsorde + tijdruimtelijke beperkingen/infrastructuur
+ toevalligheden.
Je gedrag = kenmerken van samenlevingscultuur + kenmerken relevante subculturen +
persoonskenmerken + omgevingsfactoren.
Latente vraag = behoefte is aanwezig maar consument is zich hier niet bewust van (internet).
Manifeste vraag = wél bewust (hongergevoel)
Overheid grotere functie, zij kunnen: allocatiefunctie (beïnvloeden van producten/diensten),
herverdelingsfunctie (belasting/subsidie),
stabilisatiefunctie (hoog/laagconjunctuur).
Verklaringsmodel van Knulst
Tot 1900 veel tijdruimtelijke beperkingen (geen
auto/vliegtuig/techniek).
Actieradius = maximale afstand die een persoon kan
en wil afleggen)
Verzorgingsgebied = gebied waarvoor het specifieke
aanbod een verzorgende functie heeft. (basisschool verzorgende functie dorp (klein
verzorgingsgebied)
Urbanisatie = van platteland naar stad verhuizen.
Re-urbanisatie = bestaande binnenstad wordt herontdekt als interessante woonlocatie.
Gentrificatie = opknappen van oude stadswijken.
Central business district = zakenhart ligt vaak aan het water.
Suburbs = één been in de stad en één been op t platteland.
Steden zijn veranderd van een productieruimte in een consumptieruimte (waar mensen hun vrijetijd
kunnen besteden) door o.a. citymarketing en citybranding.
Serendipiteit = idee van onverwachte ontmoetingen (vinden waar je niet naar op zoek was).
Vicieuze cirkel = hoog opgeleiden naar stad, daar is werk. Bedrijven vestigen zichzelf in steden omdat
net-afgestudeerden hier zijn te vinden.