Hoofdstuk 1: Beleggen en de vermogensmarkt
Vermogensmarkt: markt waarop financiele titels worden verhandeld.
De vermogensmarkt bestaat uit drie groepen: bedrijven, gezinnen en overheid.
Financieringssaldo: verschil tussen ontvangsten en uitgaven van een sector.
Directe financiering: Geld rechtstreeks van de aanbodkant naar bedrijven ->
kopen van aandelen van een bedrijf.
Indirecte financiering: Met een omweg naar bedrijven -> gezinnen sparen bij
de bank, die het weer uitlenen aan bedrijven.
Financiele titels: geven recht op toekomstig geld -> Spaartegoeden, deposito's,
aandelen en obligaties.
Effecten: verhandelbare waardepapieren -> aandelen & obligaties
Boekvordering: Niet verhandelbaar -> spaartegoed of deposito
Nominale titel: geeft recht op geld in een vaststaandbedrag -> zoals obligatie
Zakelijke titel: waarde van een zakelijke titel kan verschillen
Derivaten: Afgeleide financiele titels -> gebasseerd op een andere financiele
titels zoals een optie op een onderliggende waarde van een aandeel
Financiele markten: zijn de verdelen in de Geldmarkt en de Kapitaalmarkt.
Geldmarkt: Worden financiele titels verhandeld met een looptijd tot en met 2
jaar
Kapitaalmarkt: Worden financiele titels verhandeld met een looptijd van meer
dan 2 jaar
Openbare markt: Gemakkelijke toegankelijk -> Beurs
Onderhandse markt: Meer besloten -> markt voor woninghypotheken
Primaire markt: Markt voor nieuw uitgegeven titels
Secundaire markt: Markt voor bestaande vermogenstitels
Beleggen: Het omzetten van geld in financiele titels en andere
vermogensobjecten met als doel het behalen van rendement.
Direct rendement: Te ontvangen obrengst als percentage van het belegde
bedrag -> dividend, rentebetaling, huuropbrengsten.
Indirect rendement: Waardeverandering van het vermogensobject (beurskoers)
Geldmarkt rente: Euribor
Contractuele besparingen: verlopen door premiebetalingen aan
levensverzekeraars en pensioenfondsen.
Vrije besparingen: bijv besparingen via banken
Nominale rente: Rente uitgedrukt in geld
Reele rente: Nominale rente, gecorrigeerd met de inflatie (waardedaling)
Fischer-relatie: Rn = Rr + Pw (Rn=Geeiste nominale rente, Rr= Geeiste reele
rente, Pw=Verwachte inflatie)
Monetair beleid: Houdt zich bezig met de geldhoeveelheid, de rente en de
wisselkoers -> ECB
Expansief monetair beleid: Relatief lage rente & geldhoeveelheid neemt toe
Restrictief monetair beleid: Relatief hoge rente & geldhoeveelheid neemt af
Open markt transacties: Transacties waarbij de ECB zelf aan- of verkopen op
de geldmarkt doet.
Interbancair deposito: Lening van een bank aan een andere bank.
Rentetermijn structuur: De structuur van de rentetarieven ingedeeld naar
looptijd.
Yieldcurve: Grafiek met de rente percentages -> Normale & inverse
Liquiditeitsvoorkeur theorie: Men kiest voor de kortste looptijd met dezelfde
rente.
Liquiditeits-premie: Geeiste renteverschil tussen looptijden.
Debiteurenrisico: Risico bij het bezitten van een financiele titel -> hoe groter
risico, hoe hoger de rente.
Vermogensmarkt: markt waarop financiele titels worden verhandeld.
De vermogensmarkt bestaat uit drie groepen: bedrijven, gezinnen en overheid.
Financieringssaldo: verschil tussen ontvangsten en uitgaven van een sector.
Directe financiering: Geld rechtstreeks van de aanbodkant naar bedrijven ->
kopen van aandelen van een bedrijf.
Indirecte financiering: Met een omweg naar bedrijven -> gezinnen sparen bij
de bank, die het weer uitlenen aan bedrijven.
Financiele titels: geven recht op toekomstig geld -> Spaartegoeden, deposito's,
aandelen en obligaties.
Effecten: verhandelbare waardepapieren -> aandelen & obligaties
Boekvordering: Niet verhandelbaar -> spaartegoed of deposito
Nominale titel: geeft recht op geld in een vaststaandbedrag -> zoals obligatie
Zakelijke titel: waarde van een zakelijke titel kan verschillen
Derivaten: Afgeleide financiele titels -> gebasseerd op een andere financiele
titels zoals een optie op een onderliggende waarde van een aandeel
Financiele markten: zijn de verdelen in de Geldmarkt en de Kapitaalmarkt.
Geldmarkt: Worden financiele titels verhandeld met een looptijd tot en met 2
jaar
Kapitaalmarkt: Worden financiele titels verhandeld met een looptijd van meer
dan 2 jaar
Openbare markt: Gemakkelijke toegankelijk -> Beurs
Onderhandse markt: Meer besloten -> markt voor woninghypotheken
Primaire markt: Markt voor nieuw uitgegeven titels
Secundaire markt: Markt voor bestaande vermogenstitels
Beleggen: Het omzetten van geld in financiele titels en andere
vermogensobjecten met als doel het behalen van rendement.
Direct rendement: Te ontvangen obrengst als percentage van het belegde
bedrag -> dividend, rentebetaling, huuropbrengsten.
Indirect rendement: Waardeverandering van het vermogensobject (beurskoers)
Geldmarkt rente: Euribor
Contractuele besparingen: verlopen door premiebetalingen aan
levensverzekeraars en pensioenfondsen.
Vrije besparingen: bijv besparingen via banken
Nominale rente: Rente uitgedrukt in geld
Reele rente: Nominale rente, gecorrigeerd met de inflatie (waardedaling)
Fischer-relatie: Rn = Rr + Pw (Rn=Geeiste nominale rente, Rr= Geeiste reele
rente, Pw=Verwachte inflatie)
Monetair beleid: Houdt zich bezig met de geldhoeveelheid, de rente en de
wisselkoers -> ECB
Expansief monetair beleid: Relatief lage rente & geldhoeveelheid neemt toe
Restrictief monetair beleid: Relatief hoge rente & geldhoeveelheid neemt af
Open markt transacties: Transacties waarbij de ECB zelf aan- of verkopen op
de geldmarkt doet.
Interbancair deposito: Lening van een bank aan een andere bank.
Rentetermijn structuur: De structuur van de rentetarieven ingedeeld naar
looptijd.
Yieldcurve: Grafiek met de rente percentages -> Normale & inverse
Liquiditeitsvoorkeur theorie: Men kiest voor de kortste looptijd met dezelfde
rente.
Liquiditeits-premie: Geeiste renteverschil tussen looptijden.
Debiteurenrisico: Risico bij het bezitten van een financiele titel -> hoe groter
risico, hoe hoger de rente.