Biochemie – Lipiden
Lipiden zijn hydrofoob geen water nodig voor opslag en zorgen niet voor osmotische druk
water goed oplosmiddel voor ionen en polaire moleculen, slecht voor vetten en apolaire
moleculen omdat losse apolaire moleculen de H-brugvorming verstoren = samenklontering apolaire
moleculen kleiner apolair vlak en minder verstoring van H-bruggen tussen watermoleculen
Lipiden komen voor in vaste en vloeibare vorm glycerolgroep met vetzuren (verbonden door
esterverbinding)
- Verzadigd = geen dubbele binding
- Onverzadigd = dubbele binding
Zepen: zouten van vetzuren
H van zuurgroep wordt vervangen door een Kalium/Natrium ion
Kalium en natrium lossen goed op
Synthetische zeep heeft een natrium ion lauryl sulfaat
Handen wassen met zeep spoelt bacteriën weg en virussen hebben een vettig
membraan, door de vettige zeep kan het virus minder goed hechten
Celmembranen bestaan uit lipiden
- Laten selectief stoffen door: voor bescherming, communicatie, transport en energiewinning
- 50% fosfolipiden en 50% eiwitten
Fosfolipiden – amfipathische moleculen hydrofiele kop en hydrofobe staart
in water vormt: micel, liposoom of een Bilayer vlak
geen energie voor nodig
- Vloeibaarheid van celmembraan wordt bepaald door afstand tussen vetzuurstaarten, grootte
van polaire kop, temperatuur en cholesterolgehalte
Cholesterol: amfipathisch molecuul moduleert membraan vloeibaarheid, vanwege het
de leegte kan opvullen tussen fosfolipiden met onverzadigde vetzuurstaarten minder
vloeibaar
Bij verzadigde vetzuurstaarten kan het er tussen zitten en wordt het membraan
vloeibaarder
Vervormbaarheid membraan is van belang bij opname en uitscheiding van de cel
Integraal eiwit = verankerd in het celmembraan hydrofoob gedeelte in hydrofobe deel van
fosfolipiden
eiwitten kunnen vrij bewegen over het celmembraan, maar soms is het van belang dat eiwitten op
een specifieke plaats blijven (spermacel)
Exocytose: uitscheiding van deeltjes door de cel
door membraanversmelting met liposoom
Endocytose: opname van deeltjes in de cel
fagocytose: vaste stof opnemen
pinocytose: vloeistof opnemen
Fosfolipide dubbellaag is selectief doorlaatbaar kleine moleculen kunnen er makkelijker door,
apolaire/hydrofobe moleculen kunnen er makkelijker door, ongeladen moleculen kunnen er
makkelijker door
Lipiden zijn hydrofoob geen water nodig voor opslag en zorgen niet voor osmotische druk
water goed oplosmiddel voor ionen en polaire moleculen, slecht voor vetten en apolaire
moleculen omdat losse apolaire moleculen de H-brugvorming verstoren = samenklontering apolaire
moleculen kleiner apolair vlak en minder verstoring van H-bruggen tussen watermoleculen
Lipiden komen voor in vaste en vloeibare vorm glycerolgroep met vetzuren (verbonden door
esterverbinding)
- Verzadigd = geen dubbele binding
- Onverzadigd = dubbele binding
Zepen: zouten van vetzuren
H van zuurgroep wordt vervangen door een Kalium/Natrium ion
Kalium en natrium lossen goed op
Synthetische zeep heeft een natrium ion lauryl sulfaat
Handen wassen met zeep spoelt bacteriën weg en virussen hebben een vettig
membraan, door de vettige zeep kan het virus minder goed hechten
Celmembranen bestaan uit lipiden
- Laten selectief stoffen door: voor bescherming, communicatie, transport en energiewinning
- 50% fosfolipiden en 50% eiwitten
Fosfolipiden – amfipathische moleculen hydrofiele kop en hydrofobe staart
in water vormt: micel, liposoom of een Bilayer vlak
geen energie voor nodig
- Vloeibaarheid van celmembraan wordt bepaald door afstand tussen vetzuurstaarten, grootte
van polaire kop, temperatuur en cholesterolgehalte
Cholesterol: amfipathisch molecuul moduleert membraan vloeibaarheid, vanwege het
de leegte kan opvullen tussen fosfolipiden met onverzadigde vetzuurstaarten minder
vloeibaar
Bij verzadigde vetzuurstaarten kan het er tussen zitten en wordt het membraan
vloeibaarder
Vervormbaarheid membraan is van belang bij opname en uitscheiding van de cel
Integraal eiwit = verankerd in het celmembraan hydrofoob gedeelte in hydrofobe deel van
fosfolipiden
eiwitten kunnen vrij bewegen over het celmembraan, maar soms is het van belang dat eiwitten op
een specifieke plaats blijven (spermacel)
Exocytose: uitscheiding van deeltjes door de cel
door membraanversmelting met liposoom
Endocytose: opname van deeltjes in de cel
fagocytose: vaste stof opnemen
pinocytose: vloeistof opnemen
Fosfolipide dubbellaag is selectief doorlaatbaar kleine moleculen kunnen er makkelijker door,
apolaire/hydrofobe moleculen kunnen er makkelijker door, ongeladen moleculen kunnen er
makkelijker door
