1
Biologie Thema 7
Weefselvloeistof: kleurloze vocht in een blaar
inwendig milieu: De weefselvloeistof in je lichaam vormt één geheel en vormt samen met
het bloedplasma
uitwendig milieu: de omgeving om je heen inclusief de lucht in je longen en het darmkanaal
opnamen: stoffen opnemen in het inwendig milieu
opslaan: De stof wordt aan het interne milieu onttrokken maar blijft wel in het lichaam
aanwezig
uitscheiden: De stof wordt dan aan het interne milieu onttrokken en uit het lichaam
verwijderd
Hepatitis: ontsteking van de lever door het hepatitis virus
Lederhuid: Bevat bloedvaten, haarspiertjes zweetklieren met zweetkanaaltjes, zenuwen en
zintuigen.
Antigenen: stoffen die niet in het lichaam thuishoren
Infectie: ziekteverwekkers dringen het lichaam binnen en vermenigvuldigen zich daar
Immuniteit: na een infectie blijft de antistof tegen de ziekteverwekker in het bloed aanwezig
is of kan bij een nieuwe infectie met dezelfde ziekteverwekker snel gemaakt worden
Natuurlijke immuniteit: ontstaat doordat een persoon de ziekte doormaakt
kunstmatige immuniteit: ontstaat door inenting
actieve immunisatie: inenting door vaccin, de persoon vormt zelf antistoffen
passieve immunisatie: inenting door serum, de persoon vormt zelf geen antistoffen
Transplantatie: een aangetast weefsel of orgaan wordt vervangen door een ander weefsel
of orgaan.
Auto immuunziekte: ziekte waarbij het afweersysteem een lichaamseigen eiwit niet meer
herkent.
Bloedfactor: stof op het celmembraan van rode bloedcellen die als antigeen werkt voor
iemand die deze stof niet heeft.
Een constant inwendig milieu ontstaat door opname, opslag en uitscheiding van stoffen.
Hormonen, zintuigen en zenuwcellen spelen hierbij een belangrijke rol. Opgeslagen stoffen
worden weer in het inwendig milieu gebracht.
Voorbeelden opnamen:
+ Darmen: opnamen van voedingsstoffen
+ Longen: opnemen van zuurstof
Voorbeelden opslag:
+ Lever: glucose en bepaalde vitaminen en mineralen
+ spieren: glucose
+ onderhuidse bindweefsel: vet
+ gele beenmerg van pijpbeenderen: vet
Biologie Thema 7
Weefselvloeistof: kleurloze vocht in een blaar
inwendig milieu: De weefselvloeistof in je lichaam vormt één geheel en vormt samen met
het bloedplasma
uitwendig milieu: de omgeving om je heen inclusief de lucht in je longen en het darmkanaal
opnamen: stoffen opnemen in het inwendig milieu
opslaan: De stof wordt aan het interne milieu onttrokken maar blijft wel in het lichaam
aanwezig
uitscheiden: De stof wordt dan aan het interne milieu onttrokken en uit het lichaam
verwijderd
Hepatitis: ontsteking van de lever door het hepatitis virus
Lederhuid: Bevat bloedvaten, haarspiertjes zweetklieren met zweetkanaaltjes, zenuwen en
zintuigen.
Antigenen: stoffen die niet in het lichaam thuishoren
Infectie: ziekteverwekkers dringen het lichaam binnen en vermenigvuldigen zich daar
Immuniteit: na een infectie blijft de antistof tegen de ziekteverwekker in het bloed aanwezig
is of kan bij een nieuwe infectie met dezelfde ziekteverwekker snel gemaakt worden
Natuurlijke immuniteit: ontstaat doordat een persoon de ziekte doormaakt
kunstmatige immuniteit: ontstaat door inenting
actieve immunisatie: inenting door vaccin, de persoon vormt zelf antistoffen
passieve immunisatie: inenting door serum, de persoon vormt zelf geen antistoffen
Transplantatie: een aangetast weefsel of orgaan wordt vervangen door een ander weefsel
of orgaan.
Auto immuunziekte: ziekte waarbij het afweersysteem een lichaamseigen eiwit niet meer
herkent.
Bloedfactor: stof op het celmembraan van rode bloedcellen die als antigeen werkt voor
iemand die deze stof niet heeft.
Een constant inwendig milieu ontstaat door opname, opslag en uitscheiding van stoffen.
Hormonen, zintuigen en zenuwcellen spelen hierbij een belangrijke rol. Opgeslagen stoffen
worden weer in het inwendig milieu gebracht.
Voorbeelden opnamen:
+ Darmen: opnamen van voedingsstoffen
+ Longen: opnemen van zuurstof
Voorbeelden opslag:
+ Lever: glucose en bepaalde vitaminen en mineralen
+ spieren: glucose
+ onderhuidse bindweefsel: vet
+ gele beenmerg van pijpbeenderen: vet