PRALTIJK BAS 3
SCHOUDERGORDE
L
Nina de Rooij
JAAR 1 FYSIOTHERAPIE Hogeschool leiden
,INHOUDSOPGAVE
1.05VT: botten en gewrichten in de schoudergordel .....................................................................................................3
1.06Vt: anatomie spieren schouder ...............................................................................................................................7
1.07VT+: FMH inspectie functies en activiteiten rondom normaal bewegen ................................................................9
2.05VT: bewegingen in de schouder ...........................................................................................................................10
2.06VT: spieren ............................................................................................................................................................15
2.07VT+: spierkracht testen en lengte .........................................................................................................................17
3.06VT: MASSAGE ......................................................................................................................................................20
4.06VT: specifieke schoudertesten ..............................................................................................................................21
Spb Schouder:................................................................................................................................................................27
4.05VT: spierkracht trainen ..........................................................................................................................................28
5.05VT sportspecifiek ..................................................................................................................................................32
,1.05VT: BOTTEN EN GEWRICHTEN IN DE SCHOUDERGORDEL
Art humeri/ glenohumeraal = caput humeri (kop) en cavitas glenoidalis van
het scapula(kom)
Vorm en omvang van kop en kom (congruentie)
Het schoudergewricht vormt een verbinding tussen de bovenarm,
schouderblad en sleutelbeen.
De schouder is een kogelgewricht met een grote kop en een kleine kom.
De bewegingsmogelijkheid wordt vergroot doordat het schouderblad
meebeweegt.
Labrum glenoidale
Ligging: rondom de cavitas glenoidalis
Soort weefsel: vezelig bindweefsel met circulair lopende collagene
vezels
Functie: Het labrum zorgt samen met het kapsel en ligamenten
ervoor dat de kop niet uit de kom schiet -- > schouderluxatie. Ook
zorgt het labrum ervoor dat de kop beter in de kom past doordat het
oppervlak van de kom iets wordt vergroot.
Ligamenten
1. Lig. Coracohumerale→ bovenzijde caput
2. Lig. Glenohumeralia superius→ aan de ventrale zijde bovenaan van caput
3. Lig. Glenohumeralia medium→ aan de ventrale zijde midden van caput
4. Lig. Glenohumeralia inferius→ aan de ventrale zijde onderaan van caput
Passieve stabiliteit schoudergewricht bij een afhangende arm
Het art humeri wordt omgeven door een slap kapsel. Zodra de arm slap afhangt vormt zich hierdoor aan de
onderzijde van het gewricht een plooi (recessus axillaris). De plooi verdwijnt wanneer de bovenarm
zijwaarts wordt geheven
Bewegingsmogelijkheden schoudergewricht+ as en vlak, bewegingsomvang
Anteflexie (90º) en retroflexie (40º)
o Transversale as/ sagittaal vlak
Ab (90º) en adductie (40º)
o Sagittale as/ frontaal vlak
Endo (70º) en exorotatie (60º)
o Longitudinale as/ transversaal vlak
Art sternoclavicularis (SC)= extremitas sternalis van clavicula (kop) en manubrium sternum (kom)
Vorm gewrichtsoppervlakken
Anatomisch zadelgewricht, functioneel kogelgewricht
Discus articularis
= kraakbeenschijfje, zorgt voor soepel verloop van de bewegingen
, Ligamenten
1. Lig. Interclaviculare→ proximaal van kop en kom
2. Lig. Sternoclaviculare anterius en posterius→ ventraal en dorsaal van kop en kom
3. Lig. Sternocostale radiatum → distaal van kop en
kom
4. Lig. Costaclaviculare→ lateraal kop en kom
Bewegingsmogelijkheden + omvang
Protractie/ retractie
Elevatie/ depressie
Laterorotatie/ mediorotatie
Art. acromioclavicularis (AC)
Verbind scapula met clavicula
Acromion→ kop
Clavicula → kom
Lig coracoclaviculare
Functie→ helpt de verticale stabiliteit van het schoudergewricht waardoor de arm kan worden
opgehangen, een driehoekige band verdeeld in twee secties: de trapezium en de conus
Wanneer de armen niet geheven zijn, staan de beide ligamenten strak gespannen en helpen zij
mee de last van de arm te dragen. Op deze wijze wordt de articulatio acromioclavicularis ontlast.
Er zijn 2 soorten kogelgewrichten:
1. Het anatomische kogelgewricht= zier er echt uit als een kogel in een kom
2. Functioneel= deze ziet er niet uit als een kogel in een kom, maar functioneert wel als een
kogelgewricht en heeft dus bewegingen in drie assen
Het art acromioclavicularis is een functioneel kogelgewricht
Bewegingsmogelijkheden:
Elevatie/ depressie
Protractie/ retractie
Laterorotatie/ mediorotatie
De bewegingsomvang van het schoudergewricht en de sleutelbeengewrichten:
Abductie-adductie:180°-0°-40°
Anteversie-retroversie:170°-0°-40°
Rotatie naar buiten-rotatie naar binnen: 90°-0°-100°
SCHOUDERGORDE
L
Nina de Rooij
JAAR 1 FYSIOTHERAPIE Hogeschool leiden
,INHOUDSOPGAVE
1.05VT: botten en gewrichten in de schoudergordel .....................................................................................................3
1.06Vt: anatomie spieren schouder ...............................................................................................................................7
1.07VT+: FMH inspectie functies en activiteiten rondom normaal bewegen ................................................................9
2.05VT: bewegingen in de schouder ...........................................................................................................................10
2.06VT: spieren ............................................................................................................................................................15
2.07VT+: spierkracht testen en lengte .........................................................................................................................17
3.06VT: MASSAGE ......................................................................................................................................................20
4.06VT: specifieke schoudertesten ..............................................................................................................................21
Spb Schouder:................................................................................................................................................................27
4.05VT: spierkracht trainen ..........................................................................................................................................28
5.05VT sportspecifiek ..................................................................................................................................................32
,1.05VT: BOTTEN EN GEWRICHTEN IN DE SCHOUDERGORDEL
Art humeri/ glenohumeraal = caput humeri (kop) en cavitas glenoidalis van
het scapula(kom)
Vorm en omvang van kop en kom (congruentie)
Het schoudergewricht vormt een verbinding tussen de bovenarm,
schouderblad en sleutelbeen.
De schouder is een kogelgewricht met een grote kop en een kleine kom.
De bewegingsmogelijkheid wordt vergroot doordat het schouderblad
meebeweegt.
Labrum glenoidale
Ligging: rondom de cavitas glenoidalis
Soort weefsel: vezelig bindweefsel met circulair lopende collagene
vezels
Functie: Het labrum zorgt samen met het kapsel en ligamenten
ervoor dat de kop niet uit de kom schiet -- > schouderluxatie. Ook
zorgt het labrum ervoor dat de kop beter in de kom past doordat het
oppervlak van de kom iets wordt vergroot.
Ligamenten
1. Lig. Coracohumerale→ bovenzijde caput
2. Lig. Glenohumeralia superius→ aan de ventrale zijde bovenaan van caput
3. Lig. Glenohumeralia medium→ aan de ventrale zijde midden van caput
4. Lig. Glenohumeralia inferius→ aan de ventrale zijde onderaan van caput
Passieve stabiliteit schoudergewricht bij een afhangende arm
Het art humeri wordt omgeven door een slap kapsel. Zodra de arm slap afhangt vormt zich hierdoor aan de
onderzijde van het gewricht een plooi (recessus axillaris). De plooi verdwijnt wanneer de bovenarm
zijwaarts wordt geheven
Bewegingsmogelijkheden schoudergewricht+ as en vlak, bewegingsomvang
Anteflexie (90º) en retroflexie (40º)
o Transversale as/ sagittaal vlak
Ab (90º) en adductie (40º)
o Sagittale as/ frontaal vlak
Endo (70º) en exorotatie (60º)
o Longitudinale as/ transversaal vlak
Art sternoclavicularis (SC)= extremitas sternalis van clavicula (kop) en manubrium sternum (kom)
Vorm gewrichtsoppervlakken
Anatomisch zadelgewricht, functioneel kogelgewricht
Discus articularis
= kraakbeenschijfje, zorgt voor soepel verloop van de bewegingen
, Ligamenten
1. Lig. Interclaviculare→ proximaal van kop en kom
2. Lig. Sternoclaviculare anterius en posterius→ ventraal en dorsaal van kop en kom
3. Lig. Sternocostale radiatum → distaal van kop en
kom
4. Lig. Costaclaviculare→ lateraal kop en kom
Bewegingsmogelijkheden + omvang
Protractie/ retractie
Elevatie/ depressie
Laterorotatie/ mediorotatie
Art. acromioclavicularis (AC)
Verbind scapula met clavicula
Acromion→ kop
Clavicula → kom
Lig coracoclaviculare
Functie→ helpt de verticale stabiliteit van het schoudergewricht waardoor de arm kan worden
opgehangen, een driehoekige band verdeeld in twee secties: de trapezium en de conus
Wanneer de armen niet geheven zijn, staan de beide ligamenten strak gespannen en helpen zij
mee de last van de arm te dragen. Op deze wijze wordt de articulatio acromioclavicularis ontlast.
Er zijn 2 soorten kogelgewrichten:
1. Het anatomische kogelgewricht= zier er echt uit als een kogel in een kom
2. Functioneel= deze ziet er niet uit als een kogel in een kom, maar functioneert wel als een
kogelgewricht en heeft dus bewegingen in drie assen
Het art acromioclavicularis is een functioneel kogelgewricht
Bewegingsmogelijkheden:
Elevatie/ depressie
Protractie/ retractie
Laterorotatie/ mediorotatie
De bewegingsomvang van het schoudergewricht en de sleutelbeengewrichten:
Abductie-adductie:180°-0°-40°
Anteversie-retroversie:170°-0°-40°
Rotatie naar buiten-rotatie naar binnen: 90°-0°-100°