STATESTIEK & EXCEL
LES 1: WAT IS DATA?
Date types:
Type Kenmerk Voorbeelden
Kwantitatief (meetbaar, heeft een eenheid)
Ratio Meetbaar, absoluut Leeftijd, gewicht
nulpunt
Interval Meetbaar, geen absoluut Tijd, temperatuur in
nulpunt, gelijke graden Celsius
intervallen
Kwalitatief (telbaar, aantal per categorie)
Nominaal Niet rangschikbaar Bloedgroep, geslacht
Ordinaal Rangschikbaar Mate van activiteit,
aantal sterren van een
restaurant
Met een steekproef meet je niet de hele populatie, maar een deel ervan. Een
steekproef moet representatief zijn en wordt gebruikt om voorspellingen te doen
over de gehele populatie. Het aantal objecten wordt weergegeven met n.
Representatief betekent dat de steekproef ongeveer dezelfde samenstelling
heeft als de hele populatie, maar dan in het klein.
Inductieve statistiek: de bewerking van data uit een steekproef om een uitspraak
te doen over een eigenschap van een populatie. Beschrijvende statistiek is de
term die wordt gegeven aan de analyse van gegevens waarmee gegevens op
een zinvolle manier kunnen worden beschreven, weergegeven of samengevat.
De onafhankelijk variabele is wat je weet en de afhankelijke variabele is wat je
meet.
Kwantitatieve onderzoeksvragen kun je grofweg onderverdelen in drie groepen:
1. Verschilvragen (Zijn mannen langer dan vrouwen?)
2. Verbandvragen (Wat is het verband tussen hoeveel water per dag
gedronken wordt en lichaamslengte bij mannen?)
3. Beschrijvende vragen (hoe lang is de gemiddelde Nederlandse man
eigenlijk?)
Een continue variabele kan (binnen bepaalde grenzen) iedere waarde
aannemen. Een scatterplot is een weergave van je
resultaat in een puntjeswolk.
Een histogram is in staven weergegeven hoe vaak een
resultaat voorkomt.
, LES 2: METEN EN
ONNAUWKEURIGHEID
Er zijn drie soorten meetfouten:
1. Toevallige fouten - zijn altijd aanwezig; ze zijn niet te
vermijden.
Worden vaak gemaakt door fouten bij het aflezen van de apparatuur of
door beperkte gevoeligheid van de meetapparatuur.
2. Systematische fouten - geven een consequente overschatting of een
onderschatting van de werkelijke waarden.
Bijvoorbeeld als je de lengte van proefpersonen meet terwijl ze nog
schoenen dragen, zal je consequent de lengte van deze proefpersonen
overschatten. Het kan een gevolg zijn van verkeerde kalibratie van je
apparatuur, verouderde materialen en oplossingen.
3. Vermijdbare fouten - echte fouten of blunders.
Een thermometer geeft bijvoorbeeld aan dat de lichaamstemperatuur 37,5
graad is, maar we noteren 36,5 graad
Een normaalverdeling is symmetrisch (de linker kant van het midden is het
spiegelbeeld van de rechterkant van het midden). Wanneer we dan alle waarden
verbinden door een continue lijn, ontstaat de normaalcurve.
Het populatiegemiddelde (μ) geeft aan waar het midden ligt (=AVERAGE). De
populatiestandaarddeviatie (σ) geeft aan hoe breed de normaalverdeling is: een
maat voor de spreiding (=STDEV.P).
Als je het populatiegemiddelde niet weet, kun je een steekproefgemiddelde ($)
en een steekproefstandaarddeviatie (s) gebruiken (=STDEV.S). Hoe groter de
standaard deviatie hoe groter de variatie tussen de metingen (en dus
onbetrouwbaarder).
LES 1: WAT IS DATA?
Date types:
Type Kenmerk Voorbeelden
Kwantitatief (meetbaar, heeft een eenheid)
Ratio Meetbaar, absoluut Leeftijd, gewicht
nulpunt
Interval Meetbaar, geen absoluut Tijd, temperatuur in
nulpunt, gelijke graden Celsius
intervallen
Kwalitatief (telbaar, aantal per categorie)
Nominaal Niet rangschikbaar Bloedgroep, geslacht
Ordinaal Rangschikbaar Mate van activiteit,
aantal sterren van een
restaurant
Met een steekproef meet je niet de hele populatie, maar een deel ervan. Een
steekproef moet representatief zijn en wordt gebruikt om voorspellingen te doen
over de gehele populatie. Het aantal objecten wordt weergegeven met n.
Representatief betekent dat de steekproef ongeveer dezelfde samenstelling
heeft als de hele populatie, maar dan in het klein.
Inductieve statistiek: de bewerking van data uit een steekproef om een uitspraak
te doen over een eigenschap van een populatie. Beschrijvende statistiek is de
term die wordt gegeven aan de analyse van gegevens waarmee gegevens op
een zinvolle manier kunnen worden beschreven, weergegeven of samengevat.
De onafhankelijk variabele is wat je weet en de afhankelijke variabele is wat je
meet.
Kwantitatieve onderzoeksvragen kun je grofweg onderverdelen in drie groepen:
1. Verschilvragen (Zijn mannen langer dan vrouwen?)
2. Verbandvragen (Wat is het verband tussen hoeveel water per dag
gedronken wordt en lichaamslengte bij mannen?)
3. Beschrijvende vragen (hoe lang is de gemiddelde Nederlandse man
eigenlijk?)
Een continue variabele kan (binnen bepaalde grenzen) iedere waarde
aannemen. Een scatterplot is een weergave van je
resultaat in een puntjeswolk.
Een histogram is in staven weergegeven hoe vaak een
resultaat voorkomt.
, LES 2: METEN EN
ONNAUWKEURIGHEID
Er zijn drie soorten meetfouten:
1. Toevallige fouten - zijn altijd aanwezig; ze zijn niet te
vermijden.
Worden vaak gemaakt door fouten bij het aflezen van de apparatuur of
door beperkte gevoeligheid van de meetapparatuur.
2. Systematische fouten - geven een consequente overschatting of een
onderschatting van de werkelijke waarden.
Bijvoorbeeld als je de lengte van proefpersonen meet terwijl ze nog
schoenen dragen, zal je consequent de lengte van deze proefpersonen
overschatten. Het kan een gevolg zijn van verkeerde kalibratie van je
apparatuur, verouderde materialen en oplossingen.
3. Vermijdbare fouten - echte fouten of blunders.
Een thermometer geeft bijvoorbeeld aan dat de lichaamstemperatuur 37,5
graad is, maar we noteren 36,5 graad
Een normaalverdeling is symmetrisch (de linker kant van het midden is het
spiegelbeeld van de rechterkant van het midden). Wanneer we dan alle waarden
verbinden door een continue lijn, ontstaat de normaalcurve.
Het populatiegemiddelde (μ) geeft aan waar het midden ligt (=AVERAGE). De
populatiestandaarddeviatie (σ) geeft aan hoe breed de normaalverdeling is: een
maat voor de spreiding (=STDEV.P).
Als je het populatiegemiddelde niet weet, kun je een steekproefgemiddelde ($)
en een steekproefstandaarddeviatie (s) gebruiken (=STDEV.S). Hoe groter de
standaard deviatie hoe groter de variatie tussen de metingen (en dus
onbetrouwbaarder).
