PROBLEEM 5
Welke (principiële) opvattingen zijn er met betrekking tot de verhouding publiek- en privaatrecht?
De gemene rechtsleer en tweewegenleer
In de gemene rechtsleer was he privaatrecht het algemeen geldende, gemene recht dat van
toepassing is op alle rechtsverhoudingen, dus ook die tussen overheid en burger, tenzij uit het
geschreven publiekrecht anders voortvloeide. Het publiekrecht was uitzonderingenrecht. De gemene
rechtsleer gaf de overheid ruimte om te kiezen tussen publiek- en privaatrechtelijke instrumenten.
Kritiek op de gemene rechtsleer en tweewegenleer
1. De overheid door gebruik te maken van het privaatrecht de publiekrechtelijke waarborgen
voor burgers kon doorkruizen. Bijvoorbeeld de waarborgen die de Gemw gaf ten aanzien van
de maximale hoogte van de publiekrechtelijke vergoeding voor het gebruik van de grond, en
overigens ook voor de kenbaarheid van die bedragen in de gemeentelijke
precariovorderingen.
2. Op de positie van derde-belanghebbenden. Zij zijn geen partij bij een overeenkomst en
hebben daarom niet de mogelijkheden van inspraak en rechtsbescherming, die zij in
publiekrechtelijke procedures doorgaans wel hebben.
3. Betrof niet direct de positie van de wederpartij en derden, maar de bestuurlijke inrichting.
Bekritiseerd werd niet alleen de mogelijkheid van doorkruising van wettelijke
competentieverdelingen tussen bestuursorganen, maar ook van de bevoegdheid van de
wettelijke vertegenwoordigende lichamen.
Alternatieven gemengde rechtsleer en tweewegenleer
Geef beide rechtsgebieden evenwicht. Volgens deze leer is op de grensgebieden van publiek- en
privaatrecht een mengvorm van rechtsregels uit beide rechtsgebieden van toepassing en geldt in
beginsel van rechtsregels uit beide rechtsgebieden van toepassing en geldt in beginsel geen voorrang
van het ene of het andere rechtsgebied.
De invullende rechtsleer verhoogt het evenwicht van het publiekrecht nagenoeg tot exclusiviteit. De
overheid heeft geen keuzevrijheid tussen publiek- en privaatrecht en mag de overheid
privaatrechtelijke rechtsfiguren slechts gebruiken ter invulling van een reeds bestaande
publiekrechtelijke bevoegdheid. Aan het privaatrecht kan de overheid dus geen bevoegdheden
ontlenen voor het behartigen van publieke, algemene belangen.
Gemeenschappelijke rechtsleer het recht is een verzameling algemene uitgangspunten,
rechtsbeginselen en rechtsfiguren die zich in het gehele recht voordoen, zowel in het publiekrecht als
het privaatrecht. Deze algemene rechtsbeginselen en – figuren kunnen waar nodig in het
publiekrecht en het privaatrecht wel een uiteenlopende uitwerking krijgen, maar dat noopt er niet
(meer) to om ze typisch publiekrechtelijk of privaatrechtelijk van aard te noemen.
Invloed van de wetgever en de bestuursrechter
Beiden hebben het relatieve gewicht van het publiekrecht willen verhogen door de
gemeenschappelijkheid van een aantal rechtsbeginselen te benadrukken en hebben daarmee de
opvattingen dat het publiekrecht uitzonderingsrecht is meer naar de achtergrond verdrogen. Voor de
wetgever waren de gemeenschappelijke rechtsbeginselen een reden voor een bestuursrechtelijke
Welke (principiële) opvattingen zijn er met betrekking tot de verhouding publiek- en privaatrecht?
De gemene rechtsleer en tweewegenleer
In de gemene rechtsleer was he privaatrecht het algemeen geldende, gemene recht dat van
toepassing is op alle rechtsverhoudingen, dus ook die tussen overheid en burger, tenzij uit het
geschreven publiekrecht anders voortvloeide. Het publiekrecht was uitzonderingenrecht. De gemene
rechtsleer gaf de overheid ruimte om te kiezen tussen publiek- en privaatrechtelijke instrumenten.
Kritiek op de gemene rechtsleer en tweewegenleer
1. De overheid door gebruik te maken van het privaatrecht de publiekrechtelijke waarborgen
voor burgers kon doorkruizen. Bijvoorbeeld de waarborgen die de Gemw gaf ten aanzien van
de maximale hoogte van de publiekrechtelijke vergoeding voor het gebruik van de grond, en
overigens ook voor de kenbaarheid van die bedragen in de gemeentelijke
precariovorderingen.
2. Op de positie van derde-belanghebbenden. Zij zijn geen partij bij een overeenkomst en
hebben daarom niet de mogelijkheden van inspraak en rechtsbescherming, die zij in
publiekrechtelijke procedures doorgaans wel hebben.
3. Betrof niet direct de positie van de wederpartij en derden, maar de bestuurlijke inrichting.
Bekritiseerd werd niet alleen de mogelijkheid van doorkruising van wettelijke
competentieverdelingen tussen bestuursorganen, maar ook van de bevoegdheid van de
wettelijke vertegenwoordigende lichamen.
Alternatieven gemengde rechtsleer en tweewegenleer
Geef beide rechtsgebieden evenwicht. Volgens deze leer is op de grensgebieden van publiek- en
privaatrecht een mengvorm van rechtsregels uit beide rechtsgebieden van toepassing en geldt in
beginsel van rechtsregels uit beide rechtsgebieden van toepassing en geldt in beginsel geen voorrang
van het ene of het andere rechtsgebied.
De invullende rechtsleer verhoogt het evenwicht van het publiekrecht nagenoeg tot exclusiviteit. De
overheid heeft geen keuzevrijheid tussen publiek- en privaatrecht en mag de overheid
privaatrechtelijke rechtsfiguren slechts gebruiken ter invulling van een reeds bestaande
publiekrechtelijke bevoegdheid. Aan het privaatrecht kan de overheid dus geen bevoegdheden
ontlenen voor het behartigen van publieke, algemene belangen.
Gemeenschappelijke rechtsleer het recht is een verzameling algemene uitgangspunten,
rechtsbeginselen en rechtsfiguren die zich in het gehele recht voordoen, zowel in het publiekrecht als
het privaatrecht. Deze algemene rechtsbeginselen en – figuren kunnen waar nodig in het
publiekrecht en het privaatrecht wel een uiteenlopende uitwerking krijgen, maar dat noopt er niet
(meer) to om ze typisch publiekrechtelijk of privaatrechtelijk van aard te noemen.
Invloed van de wetgever en de bestuursrechter
Beiden hebben het relatieve gewicht van het publiekrecht willen verhogen door de
gemeenschappelijkheid van een aantal rechtsbeginselen te benadrukken en hebben daarmee de
opvattingen dat het publiekrecht uitzonderingsrecht is meer naar de achtergrond verdrogen. Voor de
wetgever waren de gemeenschappelijke rechtsbeginselen een reden voor een bestuursrechtelijke