Bio Samenvattingen TW2
§2.3 Hormonen
Hormoonklieren zorgen voor de productie en afgifte van hormonen. Hormonen regelen de werking
van het lichaam. Geslachtshormonen zorgen voor verschillende aspecten van voortplanting.
De hypofyse is een hormoonklier die recht onder de hersenen ligt. De hypothalamus (het deel vd
hersenen boven de hypofyse) speelt een grote rol bij de meeste hormonen die de hypofyse maakt.
Releasing hormonen (RH): geproduceerd in hypothalamus, zorgt voor afgifte FSH en LH
Follikelstimulerend hormoon (FSH) en Luteïniserend hormoon (LH): geproduceerd in hypofyse,
voortplanting o.a. productie geslachtshormonen.
Bij menstruatie treed bloedverlies op. In het baarmoederslijmvlies zitten veel kleine bloedvaatjes.
Tijdens de menstruatie wordt een deel afgestoten en hier gaan bloedvaatjes stuk.
Dit gebeurt elke maand, een menstruatiecyclus duurt ongeveer 28 dagen.
, §2.4 Zwanger
Na een bevruchting gaat het lichaam
nog wel door met progesteron
produceren, nu niet oiv. LH maar oiv.
HCG (humaan chroriongonatropine) dit
wordt geproduceerd eerst door het
kind, dan door de placenta. Progesteron
remt de afgifte van FSH en LH, er treedt
geen nieuwe ovulatie op. Hiernaast
zorgt progesteron ook voor de
ontwikkeling van de melkklieren.
In de eerste weken noem je een
ongeboren kind een embryo, deze
maakt een embryonale ontwikkeling
door
Na de bevruchting deelt de zygote zich
binnen het bevruchtingsmembraan. Dit
zijn klievingsdelingen het totaal aantal
blijft dezelfde grootte. Het klompje wat
zo ontstaat heet de morula. Als het
klompje in de baarmoeder komt bevat
het een holte gevuld met vocht, het
bastula. Een deel van het klompje
vormt het begin van de embryo (de
embryoblast, beschermd door de
trofoblast, deze vormt het buitenste vruchtvlies (het chorion)
Het chorion vormt vlokken waar later de placenta uit ontstaat. Een embryo is omgeven door
vruchtwater en omsloten door het binnenste vruchtvlies (amnion)
Eerst door de vlokken op het chorion en later door de placenta vindt uitwisseling van stoffen tussen
het bloed van de moeder en het bloed van het kind plaats.
Vanaf na de achtste week heet het ongeboren kind een foetus, de foetus lijkt dan al enigszins op een
mens en is rond de 5cm lang.
Tijdens de embryonale ontwikkeling krijgen weefsels en organen hun vorm, cellen veranderen van
vorm, dit heet cel differentiatie. Elke cel bevat hetzelfde DNA maar welk deel actief is verschilt,
hierdoor ontstaan verschillende weefsels.
Geprogrammeerde celdood heet apoptose, hierdoor verdwijnen overbodige en ongewenste
weefsels (bv. vliezen tussen de vingers)
§2.3 Hormonen
Hormoonklieren zorgen voor de productie en afgifte van hormonen. Hormonen regelen de werking
van het lichaam. Geslachtshormonen zorgen voor verschillende aspecten van voortplanting.
De hypofyse is een hormoonklier die recht onder de hersenen ligt. De hypothalamus (het deel vd
hersenen boven de hypofyse) speelt een grote rol bij de meeste hormonen die de hypofyse maakt.
Releasing hormonen (RH): geproduceerd in hypothalamus, zorgt voor afgifte FSH en LH
Follikelstimulerend hormoon (FSH) en Luteïniserend hormoon (LH): geproduceerd in hypofyse,
voortplanting o.a. productie geslachtshormonen.
Bij menstruatie treed bloedverlies op. In het baarmoederslijmvlies zitten veel kleine bloedvaatjes.
Tijdens de menstruatie wordt een deel afgestoten en hier gaan bloedvaatjes stuk.
Dit gebeurt elke maand, een menstruatiecyclus duurt ongeveer 28 dagen.
, §2.4 Zwanger
Na een bevruchting gaat het lichaam
nog wel door met progesteron
produceren, nu niet oiv. LH maar oiv.
HCG (humaan chroriongonatropine) dit
wordt geproduceerd eerst door het
kind, dan door de placenta. Progesteron
remt de afgifte van FSH en LH, er treedt
geen nieuwe ovulatie op. Hiernaast
zorgt progesteron ook voor de
ontwikkeling van de melkklieren.
In de eerste weken noem je een
ongeboren kind een embryo, deze
maakt een embryonale ontwikkeling
door
Na de bevruchting deelt de zygote zich
binnen het bevruchtingsmembraan. Dit
zijn klievingsdelingen het totaal aantal
blijft dezelfde grootte. Het klompje wat
zo ontstaat heet de morula. Als het
klompje in de baarmoeder komt bevat
het een holte gevuld met vocht, het
bastula. Een deel van het klompje
vormt het begin van de embryo (de
embryoblast, beschermd door de
trofoblast, deze vormt het buitenste vruchtvlies (het chorion)
Het chorion vormt vlokken waar later de placenta uit ontstaat. Een embryo is omgeven door
vruchtwater en omsloten door het binnenste vruchtvlies (amnion)
Eerst door de vlokken op het chorion en later door de placenta vindt uitwisseling van stoffen tussen
het bloed van de moeder en het bloed van het kind plaats.
Vanaf na de achtste week heet het ongeboren kind een foetus, de foetus lijkt dan al enigszins op een
mens en is rond de 5cm lang.
Tijdens de embryonale ontwikkeling krijgen weefsels en organen hun vorm, cellen veranderen van
vorm, dit heet cel differentiatie. Elke cel bevat hetzelfde DNA maar welk deel actief is verschilt,
hierdoor ontstaan verschillende weefsels.
Geprogrammeerde celdood heet apoptose, hierdoor verdwijnen overbodige en ongewenste
weefsels (bv. vliezen tussen de vingers)
