7.2 Geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting
Geslachtelijke voortplanting, een eicel en een zaadcel versmelten met elkaar. De
geslachtscellen (gameten) ontstaan na meiose, de geslachtscellen zijn haploïd (= een cel
met een enkel chromosoom van een chromosomenpaar per kern, bevat 23 chromosomen).
Een geslachtscel bevat de erfelijke eigenschappen in de kern. Bij de versmelting komen de
erfelijke eigenschappen van de moeder en de vader bij elkaar.
Eigenlijk komen de eigenschappen niet bij elkaar, maar de aanleg daarvoor. Aan de zygote
(= bevruchte eicel) zijn de erfelijke eigenschappen nog niet te zien, deze moeten tijdens de
ontwikkeling van het kind tot uitdrukking komen. De bevruchte eicel heeft het totale aantal
chromosomen, en is diploïd (= een cel met chromosomenparen, bevat 46 chromosomen).
Ongeslachtelijke voortplanting, celdeling en splitsing vindt plaats in de cellen van de
ouder. Bij deze deling verandert er niets aan het erfelijk materiaal, want het is mitose deling.
Ouder en nakomeling zijn klonen, ze zijn genetisch identiek. Het kan wel zijn dat ze er
anders uitzien, bv door verschillende milieuomstandigheden.
7.3 Fenotype, genotype en genoom
Fenotype = alle waarneembare eigenschappen (hoeft niet aan de buitenkant, ook
bloedgroep is waarneembaar)
Een gen is een deel van een DNA-molecuul dat de informatie bevat voor een erfelijke
eigenschap. Het genotype is de verzameling genen van een individu, tegenwoordig noemen
we het ook wel genoom omdat genotype maar een deel van het totaal aantal genen
aangeeft. fenotype = genoom + milieufactoren ( dit bepaald iemands uiterlijk en gedrag)
7.4 Genen en allelen
Elk gen heeft een bepaalde plaats op een chromosoom. De plaats waar een gen in het
chromosoom te vinden is heet een locus. Twee homologe chromosomen vormen samen een
paar en hebben dezelfde genen samenstelling. Een paar overeenkomstige genen heet een
allelenpaar.
Elke erfelijke eigenschap wordt veroorzaakt door minstens een gen, dat gen is dan de
erfelijke code. Mensen zijn of resuspositief of resusnegatief, dat komt omdat voor de
resusfactor 2 allelen zijn.
7.4.1 Belangrijke en onbelangrijke eigenschappen
Het niet verwerken of het hebben van teveel genen kan ernstige gevolgen hebben of zelfs
dodelijk zijn. Zoals mensen met downsyndroom, zij hebben een chromosoom teveel. Soms
komt het voor dat een organisme niet levensvatbaar is door de aanwezigheid van een
bepaald allel, die heten letale allelen. Dit organisme gaat dan al tijdens de embryonale
ontwikkeling dood.