Hoofdstuk 4
Par.1
Brandverschijnselen = waarnemingen waaraan je een brand herkent
Voor elke verbranding heb je een brandbare stof en zuurstof nodig. Als er bij een verbranding geen
zuurstof uit de lucht beschikbaar is kan een stof toch branden door een reactie waarbij zuurstof ontstaat.
Ontbrandingstemperatuur = de temperatuur waarboven een stof kan ontbranden. Je kan een stof met
een lage ontbrandingstemperatuur gebruiken om een met een hoge aan te steken.
Er zijn 3 voorwaarden voor het ontstaan van een brand:
branddriehoek brandvijh
oek
Katalysator = maakt een reactie mogelijk die onder normale omstandigheden niet plaats zou vinden.
Hierdoor kan en stof ook beneden ontbrandingstemperatuur ontbranden.
Brand is mogelijk ook als iet van de branddriehoek ontbreekt dan is er een bepaalde mengverhouding van
gasvormige brandstof en zuurstof nodig of er is een katalysator aanwezig.
Explosie = een snelle verbranding waarbij het volume van de gasvormige stoffen ster toeneemt dit kan op
2 manieren:
1. een snelle reactie vindt plaats als de resgerende stoffen fijn verdeeld zijn.
2. brandstof en zuurstof zijn in volumeverhouding aanwezig die binnen de explosiegrenzen ligt.
OEG = onderste explosiegrens (laagste concentratie brandstof in mengsel)
BEG = bovenste explosiegrens (hoogste concentratie brandstof in mengel)
GHS-symbolen zijn altijd in de vorm van een ruit (en meestal met rode rand)
p-zinnen = voorzorg (precaution)
H-zinnen = gevaar (hazard)
Par.2
Vlam: brandend gas
Vonken: gloeiende stukjes van een vaste stof
Rook: nog kleinere korreltjes vaste stof die zich in de lucht verspreiden.
Elke verbranding is een reactie van brandstof + zuurstof
Bij verbranding ontstaan oxiden: reactieproduct van stof + zuurstof
Je toont een bepaalde stof aan door het toevoegen van een reagens: stof waarmee je een andere stof
aantoont. Het reagens reageert met de stof en geeft een kleurverandering of een andere kenmerkende
waarneming aan.
Par.1
Brandverschijnselen = waarnemingen waaraan je een brand herkent
Voor elke verbranding heb je een brandbare stof en zuurstof nodig. Als er bij een verbranding geen
zuurstof uit de lucht beschikbaar is kan een stof toch branden door een reactie waarbij zuurstof ontstaat.
Ontbrandingstemperatuur = de temperatuur waarboven een stof kan ontbranden. Je kan een stof met
een lage ontbrandingstemperatuur gebruiken om een met een hoge aan te steken.
Er zijn 3 voorwaarden voor het ontstaan van een brand:
branddriehoek brandvijh
oek
Katalysator = maakt een reactie mogelijk die onder normale omstandigheden niet plaats zou vinden.
Hierdoor kan en stof ook beneden ontbrandingstemperatuur ontbranden.
Brand is mogelijk ook als iet van de branddriehoek ontbreekt dan is er een bepaalde mengverhouding van
gasvormige brandstof en zuurstof nodig of er is een katalysator aanwezig.
Explosie = een snelle verbranding waarbij het volume van de gasvormige stoffen ster toeneemt dit kan op
2 manieren:
1. een snelle reactie vindt plaats als de resgerende stoffen fijn verdeeld zijn.
2. brandstof en zuurstof zijn in volumeverhouding aanwezig die binnen de explosiegrenzen ligt.
OEG = onderste explosiegrens (laagste concentratie brandstof in mengsel)
BEG = bovenste explosiegrens (hoogste concentratie brandstof in mengel)
GHS-symbolen zijn altijd in de vorm van een ruit (en meestal met rode rand)
p-zinnen = voorzorg (precaution)
H-zinnen = gevaar (hazard)
Par.2
Vlam: brandend gas
Vonken: gloeiende stukjes van een vaste stof
Rook: nog kleinere korreltjes vaste stof die zich in de lucht verspreiden.
Elke verbranding is een reactie van brandstof + zuurstof
Bij verbranding ontstaan oxiden: reactieproduct van stof + zuurstof
Je toont een bepaalde stof aan door het toevoegen van een reagens: stof waarmee je een andere stof
aantoont. Het reagens reageert met de stof en geeft een kleurverandering of een andere kenmerkende
waarneming aan.