lOMoARcPSD|12798044
Genetica biologie Havo
1 fenotype en genotype
Fenotype en genotype
Fenotype: alle waarneembare eigenschappen van een individu.
Alle informatie voor erfelijke eigenschappen ligt op de chromosomen.
Genotype: de informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een individu.
Chromosomen
Karyotype >chromosomenportret >karyogram
Het rangschikken van chromosomen heet karyotype.
Er vormen 22 chromosomenparen > 44 chromosomen
Autobommen: de 44 chromosomen
Homologe chromosomen: de chromosomenparen zijn gelijke lengte.
Door het 23e chromosomenpaar kan het geslacht worden bepaald (geslachtschromosomen)
Man = XY
Vrouw = XX
Genen
Gen: is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor de erfelijke eigenschappen en
een deel daar van.
Chromosomen bestaan uit een molecuul van de stof DNA en veel eiwitmoleculen.
DNA opgebouwd uit bouwstenen, de nucleotiden.
De nucleotide bestaat uit:
1. Fostaatgroep
2. Desoxyribose
3. Stikstofbase
Bij cellen van schimmels, platen en dieren bevindt DNA zich in de kern en in mitochondriën.
(bladgroenkorrels)
Alle DNA-moleculen in een cel noem je het genoom van een organisme.
Stikstofbasen:
1. Adenine A
2. Thymine T
3. Cytosine C
4. Guanine G
De stikstofbasen van de twee ketens zijn met elkaar verbonden ze vormen vaste paren >
basenparing.
A met T
C met G
De stikstofbasen in een gen zijn in een specifieke volgorde of sequentie gerangschikt >
DNA-sequentie.
DNA-sequentie kan in allerlei variaties zon variatie heet allel.
Genexpressie: als de genen worden aangezet (erfelijke eigenschappen tot uiting)
Inactivatie: als de genen uit staan (erfelijke eigenschappen niet tot uiting)
Invloed van milieufactoren en modificaties
Fenotype wordt bepaald door het genotype en door milieufactoren.
Milieufactoren: licht, lucht, vochtigheid, temperatuur, voeding, ziekten,
opvoeding, Fenotype is hoe het (dier plant) er uitziet.
Genetica biologie Havo
1 fenotype en genotype
Fenotype en genotype
Fenotype: alle waarneembare eigenschappen van een individu.
Alle informatie voor erfelijke eigenschappen ligt op de chromosomen.
Genotype: de informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een individu.
Chromosomen
Karyotype >chromosomenportret >karyogram
Het rangschikken van chromosomen heet karyotype.
Er vormen 22 chromosomenparen > 44 chromosomen
Autobommen: de 44 chromosomen
Homologe chromosomen: de chromosomenparen zijn gelijke lengte.
Door het 23e chromosomenpaar kan het geslacht worden bepaald (geslachtschromosomen)
Man = XY
Vrouw = XX
Genen
Gen: is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor de erfelijke eigenschappen en
een deel daar van.
Chromosomen bestaan uit een molecuul van de stof DNA en veel eiwitmoleculen.
DNA opgebouwd uit bouwstenen, de nucleotiden.
De nucleotide bestaat uit:
1. Fostaatgroep
2. Desoxyribose
3. Stikstofbase
Bij cellen van schimmels, platen en dieren bevindt DNA zich in de kern en in mitochondriën.
(bladgroenkorrels)
Alle DNA-moleculen in een cel noem je het genoom van een organisme.
Stikstofbasen:
1. Adenine A
2. Thymine T
3. Cytosine C
4. Guanine G
De stikstofbasen van de twee ketens zijn met elkaar verbonden ze vormen vaste paren >
basenparing.
A met T
C met G
De stikstofbasen in een gen zijn in een specifieke volgorde of sequentie gerangschikt >
DNA-sequentie.
DNA-sequentie kan in allerlei variaties zon variatie heet allel.
Genexpressie: als de genen worden aangezet (erfelijke eigenschappen tot uiting)
Inactivatie: als de genen uit staan (erfelijke eigenschappen niet tot uiting)
Invloed van milieufactoren en modificaties
Fenotype wordt bepaald door het genotype en door milieufactoren.
Milieufactoren: licht, lucht, vochtigheid, temperatuur, voeding, ziekten,
opvoeding, Fenotype is hoe het (dier plant) er uitziet.