Biologie 5.1
Mutaties door bepaalde stoffen, straling en eigen lichaamswarmte leiden tot veranderingen in het
DNA en tot variatie in genotypen. Varianten van een ge heten allelen. Haplotype = combinatie waarin
allelen samen op 1 chromosoom voorkomen.
Biologie 5.2
Menselijk karyotype -> 23 chromosomen. Eerste 22 paar zijn autosomen (gelijk voor man en vrouw)
23e paar zijn geslachtschromosomen
In een karyogram constateren onderzoekers soms monosomie of trisomie ( chromosoom te veel of te
weinig) = genoommutatie. Tijdens meiose zijn homologe chromosomen van een chromosomenpaar
(bij meiose I) of de chromatiden (bij meiose II) niet uiteengegaan. Daardoor krijgen geslachtscellen te
veel of te weinig chromosomen.
Chromosoommutatie: een verandering in het erfelijk materiaal, waarbij delen van 2 niet homologe
chromosomen zijn uitgewisseld of doordat een chromosomenpaar is verplaatst naar een ander
chromosoom = translocatie -> geen effect op drager (hij heeft al het erfelijk materiaal alleen
ongewoon verdeeld over chromosomen. Wel effect op kind kans op mono- of trisomie, omdat de
geslachtscellen van de drager afwijken.
Crossing-over = uitwisseling van gelijke stukken DNA tussen 2 homologe chromosomen, waardoor
recombinatie van het haplotype optreedt.
Puntmutatie = verandering van 1 basenpaar in het DNA (A-T wordt bijv. C-G).
Biologie 5.3
Stamboom: man en vrouw , personen die de eigenschap waar het om gaat bezitten -> zwart.
EE = homozygoot, Ee = heterozygoot
1 gen -> monohybride kruising -> kruisingsschema
Mannen -> 1 X-chromosomale gen -> kwetsbaar voor aandoeningen door recessief allel in het X-
chromosoom.
Als het fenotype intermediair is -> organisme heeft fenotypisch een mengvorm van beide allelen. Zijn
er van een gen meer dan 2 allelen -> multipele allelen. Codominant = het fenotype waarbij twee
verschillende allelen van een gen beide volledig tot uitdrukking komen. Lethale allelen zijn voor een
homozygoot individu dodelijk.