Histotechiek review 2
H4 fixatie
Soort fixatief
● Ken de relatie tussen fixatie, morfologie en antigeniciteit! (drieluik)
● Fysische fixatie geeft een goede antigeniciteit
● Chemische fixatie geeft een goede morfologie e.g. coagulerende of cross-linkende
fixatieven
● Een chemische fixatie maakt bindingen met het weefsel waardoor de antigenecitiet
lager wordt → omdat er minder antilichamen kunnen binden aan het weefsel sinds
deze dan al bezet zijn
Antilichamen
● Antilichamen herkennen altijd de epitope, daarom wil je graag een hoge
antigeniciteit
● Maximale en optimale antigeniciteit (fysisch) en morfologie (paraffine) willen we
krijgen
● Met magnetron en hitte kunnen de epitopen op een weefsel weer herkenbaar worden
gemaakt → antigen retrieval
● Aceton is heel mild, hoe lager de temperatuur, hoe milder het fixatief wordt om alle
eiwitten tot stand te houden
Fysische fixaties
● Gebruik van hitte en kou e.g. vloeibare CO2, magnetron etc.
● De magnetron word vooral gebruikt om de epitope bereikbaar te maken
● Patos versnelt de fixatie proces doordat moleculen hierdoor sneller bewegen
● Vries-substitutie is onder vacuüm de water mantel verwijderen in e.g. aceton/alcohol
→ dit voorkomt krimping!
● Elke oplossing heeft een kritisch punt, dit is waar een vloeistof naar de gasfase
springt
Chemische fixaties
● Tegenhangers van de fysische fixatieven
● Formaldehyde fixatieven zijn reversible, maar glutaaraldehyde fixatieven juist niet
● Met osmium en glutaaraldehyde heb je maximale fixatie en morfologie voor de
elektronenmicroscopie!
, Buffers
● Er zijn veel verschillende buffers
● Fosfaat buffer pH 7.4
● Osmolariteit = het aantal deeltjes in een buffer → dus als deze te laag is krijg je
hypotoom (lage osmose waarde), terwijl je een isotome oplossing (gelijk) wilt hebben
● De osmolariteit kan e.g. worden getest met bloed, hier zie je dan dat de bloedcellen
knappen of krimpen als er geen isotome oplossing is
● Om de osmolariteit te verhogen kun je sucrose (suiker) toevoegen om het aantal
deeltjes te verhogen
Hypertome oplossingen
● Deze resulteren in de beste morfologie (400-450 mOsm)
● Krimpen kan worden voorkomen door high-pressure freezing of door een additief toe
te voegen e.g. Bouin
● Tabel 4.2 (overzicht van kleuringen en fixatieven)
**4% formaldehyde = 10% formaline
Normaliteit
● Normaliteit gaat altijd om de H+ (lading)
● Molariteit gaat altijd om gewicht
● Elk weefsel heeft zijn eigen osmolariteit maar wordt alsnog formaline
● Spieren worden altijd opgezet omdat deze anders krimpen onder fixatie!
Alcoholen
● Alchoholen dehydreren, maar kunnen gebruikt worden als fixatieven
Appendix 1 traditionele methodes
Lipiden
● Om lipiden aan te tonen gebruik je fysische fixaties om alle vetten te behouden
● Vet kleuringen lossen op in het vet e.g. Sudan, Oil-red O (specifiek voor vetten)
● Vetten liggen verspreid over het hele lichaam
H4 fixatie
Soort fixatief
● Ken de relatie tussen fixatie, morfologie en antigeniciteit! (drieluik)
● Fysische fixatie geeft een goede antigeniciteit
● Chemische fixatie geeft een goede morfologie e.g. coagulerende of cross-linkende
fixatieven
● Een chemische fixatie maakt bindingen met het weefsel waardoor de antigenecitiet
lager wordt → omdat er minder antilichamen kunnen binden aan het weefsel sinds
deze dan al bezet zijn
Antilichamen
● Antilichamen herkennen altijd de epitope, daarom wil je graag een hoge
antigeniciteit
● Maximale en optimale antigeniciteit (fysisch) en morfologie (paraffine) willen we
krijgen
● Met magnetron en hitte kunnen de epitopen op een weefsel weer herkenbaar worden
gemaakt → antigen retrieval
● Aceton is heel mild, hoe lager de temperatuur, hoe milder het fixatief wordt om alle
eiwitten tot stand te houden
Fysische fixaties
● Gebruik van hitte en kou e.g. vloeibare CO2, magnetron etc.
● De magnetron word vooral gebruikt om de epitope bereikbaar te maken
● Patos versnelt de fixatie proces doordat moleculen hierdoor sneller bewegen
● Vries-substitutie is onder vacuüm de water mantel verwijderen in e.g. aceton/alcohol
→ dit voorkomt krimping!
● Elke oplossing heeft een kritisch punt, dit is waar een vloeistof naar de gasfase
springt
Chemische fixaties
● Tegenhangers van de fysische fixatieven
● Formaldehyde fixatieven zijn reversible, maar glutaaraldehyde fixatieven juist niet
● Met osmium en glutaaraldehyde heb je maximale fixatie en morfologie voor de
elektronenmicroscopie!
, Buffers
● Er zijn veel verschillende buffers
● Fosfaat buffer pH 7.4
● Osmolariteit = het aantal deeltjes in een buffer → dus als deze te laag is krijg je
hypotoom (lage osmose waarde), terwijl je een isotome oplossing (gelijk) wilt hebben
● De osmolariteit kan e.g. worden getest met bloed, hier zie je dan dat de bloedcellen
knappen of krimpen als er geen isotome oplossing is
● Om de osmolariteit te verhogen kun je sucrose (suiker) toevoegen om het aantal
deeltjes te verhogen
Hypertome oplossingen
● Deze resulteren in de beste morfologie (400-450 mOsm)
● Krimpen kan worden voorkomen door high-pressure freezing of door een additief toe
te voegen e.g. Bouin
● Tabel 4.2 (overzicht van kleuringen en fixatieven)
**4% formaldehyde = 10% formaline
Normaliteit
● Normaliteit gaat altijd om de H+ (lading)
● Molariteit gaat altijd om gewicht
● Elk weefsel heeft zijn eigen osmolariteit maar wordt alsnog formaline
● Spieren worden altijd opgezet omdat deze anders krimpen onder fixatie!
Alcoholen
● Alchoholen dehydreren, maar kunnen gebruikt worden als fixatieven
Appendix 1 traditionele methodes
Lipiden
● Om lipiden aan te tonen gebruik je fysische fixaties om alle vetten te behouden
● Vet kleuringen lossen op in het vet e.g. Sudan, Oil-red O (specifiek voor vetten)
● Vetten liggen verspreid over het hele lichaam