Paradigma’s
Structuur: samenleving
Actor: individuen of groepen
Conflict: botsing
Consensus: overeenstemming
1. Functionalisme-paradigma
- Nadruk op structuren van samenleving
- Samenleving één geheel
- Ieder onderdeel eigen functie + levert bijdrage aan instandhouding van het geheel
2. Conflict-paradigma
- Ongelijkheid is motor in de samenleving
- Conflicten die daaruit volgen leiden tot noodzakelijke veranderingen
3. Sociaalconstructivisme-paradigma
- Bekijken maatschappij op microniveau
- Gedrag van individu (ontwikkelen onder invloed van hun omgeving hun eigen persoonlijk en sociale identiteit)
4. Rationele actor-paradigma
- Actoren streven zo veel mogelijk hun eigenbelang na.
- Bij hun beslissingen maken ze afweging tussen voor- en nadelen
Vorming
- Het hoofdconcept vorming verwijst naar het proces van verwerving van een bepaalde identiteit.
Socialisatie
- Het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groep(en) en de samenleving waar mensen toe
behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.
- Socialisatoren: groepen of instellingen die voor socialisatie zorgen.
- Cultuurverwerving / cultuurverandering
- Internalisatie: men handelt naar normen en waarden van een groep uit ‘eigen’ overtuiging
- Nurture: opvoeding en omgevingsfactoren
- Nature: genetisch vastgelegd
- Nature-nurture-debat: vraagstuk of persoonlijk is aangeboren of aangeleerd
- Stereotypen: vaststaande gegeneraliseerde beelden en ideeën over groep mensen, vaak gebaseerd op
vooroordelen
- Vooroordeel: meningen over mensen die niet gebaseerd zijn op feiten
- Verschil in opleiding wordt door kinderen ‘sociaal overgeërfd’ van het gezien, dit ligt aan factoren als:
1. Economisch kapitaal: financieel bezit of hoog inkomen
2. Sociaal kapitaal: netwerken, contacten of waarderingen die sommige mensen krijgen
3. Cultureel kapitaal: culturele competenties, waaronder kennis, houdingen, opvattingen en smaak die
kenmerkend zijn voor hoge sociale posities.
- Vormen van socialisatie:
1. Primaire socialisatie: direct omgeving van mensen gezin / peergroup (gelijkgestemde mensen in jouw
omgeving)
2. Secundaire socialisatie: mensen leren hoe ze zich moeten gedragen in andere omgeving of tijdens formele
omstandigheden (school / werk)
3. Tertiaire socialisatie: overgedragen door anonieme socialisatoren waarmee mensen niet rechtstreeks een
band hebben media / literatuur (niet in directe omgeving)
Acculturatie
- Het aanleren en verwerven van een andere cultuur of elementen daaruit, dan die waarin iemand is opgegroeid.
- Enculturatie: proces van cultuuroverdracht binnen de cultuur waarin een persoon is geboren.
Identiteit
- Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt en dat hij als kenmerkend en
blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid van zijn perceptie over de groep(en) waar hij wel of
juist niet deel van uitmaakt.
, - Vormen van identiteit:
1. Persoonlijke identiteit: zelfbeeld (bepaald door hoe belangrijke socialisatoren (ouders/vrienden) zich
gedragen naar die persoon toe)
2. Sociale identiteit: deel van iemands identiteit dat is afgeleid van zijn kennis over de groepen waar hij deel
van uitmaakt / groepsidentificatie
3. Collectieve identiteit: wat mensen t.a.v. een groep als kenmerkend en blijvend beschouwen
(jeugd/bejaarden)
- Meervoudige identiteit: meerde sociale identiteiten (je gedraagt je ander op werk dan bij vrienden)
- Dimensies in identificatieprocessen:
1. Functionele identificatie
Nadruk ligt op iemands functie, op het lidmaatschap van een groep
- Individu met diverse functionele bindingen
- Gaat om het onderdeel zijn van een groep waarbij het realiseren van bepaalde doelen centraal staat
- Bv lid van sportvereniging / werknemer bij bedrijf
2. Normatieve identificatie
Nadruk ligt op de inbreng van normen van een groep in een debat
- Heeft betrekking op de mogelijkheden die er zijn om de eigen normen en opvattingen in te kunnen brengen
in het publiek en politieke domein.
- Aanpassen aan en van de norm
3. Emotionele identificatie
Nadruk ligt op het gevoel van verbondenheid met een groep
- Gaat over gevoelens van verbondenheid met Nederland en de bevolking.
- Gevoelens van loyaliteit en trots
Cultuur
- Het geheel van voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen, waarden en normen die mensen als lid van een
groep of samenleving hebben verworven.
1. Normen en waarden
2. Opvattingen ideeën die passen in een groter geheel van opvattingen
3. Voorstellingen beelden, ideeën, verhalen die mensen hebben over gebeurtenis
4. Uitdrukkingsvormen bv kruis, kapsels, klompen
- Plaats- en tijdsgebonden
- Waarden: zaken die mensen in een bepaalde cultuur belangrijk en waardevol vinden, geven richting van gedrag
aan (respect voor ouderen)
- Normen: gedragsregels die niet opgeschreven staan in wetten.
- Verschillende culturen:
1. Dominante cultuur: cultuur van de overheersende groep in de maatschappij
2. Subcultuur: verschillen van dominante cultuur door afwijkende voorstellingen, opvattingen,
uitdrukkingsvormen (bv jeugd- of jongerencultuur)
3. Tussencultuur: cultuur waarin enkele generaties de oude steeds meer verdringen door nieuwe dominante
cultuur
4. Tegencultuur: mensen die niet bij dominante cultuur willen horen
- Ontwikkeling van jongerencultuur bindingen in samenleving veranderen effect op sociale cohesie
- Dimensies van Hofstede
1. Grote / kleine machtsafstand: mate waarin de minder machtige leden van bv gezin / school / organisaties in
een land verwachten en accepteren dat de macht ongelijk verdeeld is.
2. Individualistisch / collectivistisch
Individualistische samenleving: belang van individu gaat boven dat van groep / onderlinge banden tussen
individuen los
Collectivistische samenleving: belang van groep gaat boven het individuele belang / mensen vanaf geboorte
opgenomen in groepen
3. Masculien / feminien: verschillen tussen mannen en vrouwen in hun sociale rol.
Masculiene samenleving: emotionele sekserollen duidelijk gescheiden
, Feminiene samenleving: sekserollen overlappen
4. Lage / hoge onzekerheidsvermijding: mate waarin mensen in een bepaalde cultuur zich bedreigd voelen
door onzekere of onbekende situaties en deze proberen te vermijden.
Landen met hoge onzekerheidsvermijding hebben behoefte aan regels en formaliteit.
5. Kortetermijngerichtheid / langetermijngerichtheid
Langetermijngerichtheid: sterven naar beloning in de toekomst / dmv volharding en spaarzaamheid
Kortetermijngerichtheid: verwijst naar deugden als respect voor traditie, voorkomen van gezichtsverlies,
voldoen aan sociale verplichtingen
1. Cultuuruniversalisme
- In elke cultuur universele waarden er zijn bepaalde algemene waarden die voor iedereen gelden, onafhankelijk
van de cultuur die iemand aanhangt
- Bv gelijkheid tussen man en vrouw
2. Cultuurrelativisme
- Elke cultuur is uniek culturen kunnen niet met elkaar vergeleken worden
- Normen en waarden zijn niet universeel
Politieke socialisatie
- Het proces van overdracht en verwerving van de politieke cultuur van de groep(en) en samenleving waar mensen
toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.
- Socialisatoren die helpen bij politieke voorkeur: politici, ouders, omgeving, media, onderwijs, sociaaleconomische
klasse
- Politieke ideologieën verschillende standpunten van politieke partijen komen voort uit hun politieke ideologie
Ideologie
- Een samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden, meestal uitmondend in ideeën over de meest
wenselijke maatschappelijke en politieke verhoudingen.
- Verschillende politieke dimensies:
1. Links, midden, rechts
links rechts
Progressief Streven naar economische vrijheid
Socialistische / sociaaldemocratische stroming Voorstander van eigen verantwoordelijkheid
Streven naar grotere gelijkheid van inkomen, kennis, Minder overheidsingrijpen
macht hiervoor overheidsbeleid gebruiken, iedereen Bestaande ongelijkheden in inkomen en macht redelijk /
meer moeten bijdragen aan staat staat kan dan mensen streven naar meer verschil in inkomens
helpen
2. Progressief / conservatief
- Hoeveel vrijheid mensen hebben in ethische kwesties
- Progressieve partijen: vooruitstrevend en veranderingsgezind beleid
- Conservatieve partijen: behoudende koers
3. Nationalisme / internationalisme
- Nationalistische partijen: voorkeur voor het beschermen van dominante cultuur en economie van eigen land
- Internationalistische partijen: voorkeur voor (diepgaande samenwerking met) het buitenland
4. Materialisme / immaterialisme
- Materialisme: hecht aan geld en bezet / gericht op tastbare zaken rondom economie en defensie
- Immaterialisme: abstracte zaken als milieu en sociaal onrecht bestrijden belangrijk
- Belangrijke politieke stromingen in het Nederlandse politieke landschap:
1. Confessionalisme
- Streeft ernaar om godsdienstige overtuigingen binnen de politiek ten uitvoer te brengen.
- Baseren op christelijk geloof
- Uitgangspunten: religieuze waarden, harmonie, samenwerking
- CDA / ChristenUnie / SGP
2. Liberalisme
- Individuele + economische vrijheid
- Passieve overheid
Structuur: samenleving
Actor: individuen of groepen
Conflict: botsing
Consensus: overeenstemming
1. Functionalisme-paradigma
- Nadruk op structuren van samenleving
- Samenleving één geheel
- Ieder onderdeel eigen functie + levert bijdrage aan instandhouding van het geheel
2. Conflict-paradigma
- Ongelijkheid is motor in de samenleving
- Conflicten die daaruit volgen leiden tot noodzakelijke veranderingen
3. Sociaalconstructivisme-paradigma
- Bekijken maatschappij op microniveau
- Gedrag van individu (ontwikkelen onder invloed van hun omgeving hun eigen persoonlijk en sociale identiteit)
4. Rationele actor-paradigma
- Actoren streven zo veel mogelijk hun eigenbelang na.
- Bij hun beslissingen maken ze afweging tussen voor- en nadelen
Vorming
- Het hoofdconcept vorming verwijst naar het proces van verwerving van een bepaalde identiteit.
Socialisatie
- Het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groep(en) en de samenleving waar mensen toe
behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.
- Socialisatoren: groepen of instellingen die voor socialisatie zorgen.
- Cultuurverwerving / cultuurverandering
- Internalisatie: men handelt naar normen en waarden van een groep uit ‘eigen’ overtuiging
- Nurture: opvoeding en omgevingsfactoren
- Nature: genetisch vastgelegd
- Nature-nurture-debat: vraagstuk of persoonlijk is aangeboren of aangeleerd
- Stereotypen: vaststaande gegeneraliseerde beelden en ideeën over groep mensen, vaak gebaseerd op
vooroordelen
- Vooroordeel: meningen over mensen die niet gebaseerd zijn op feiten
- Verschil in opleiding wordt door kinderen ‘sociaal overgeërfd’ van het gezien, dit ligt aan factoren als:
1. Economisch kapitaal: financieel bezit of hoog inkomen
2. Sociaal kapitaal: netwerken, contacten of waarderingen die sommige mensen krijgen
3. Cultureel kapitaal: culturele competenties, waaronder kennis, houdingen, opvattingen en smaak die
kenmerkend zijn voor hoge sociale posities.
- Vormen van socialisatie:
1. Primaire socialisatie: direct omgeving van mensen gezin / peergroup (gelijkgestemde mensen in jouw
omgeving)
2. Secundaire socialisatie: mensen leren hoe ze zich moeten gedragen in andere omgeving of tijdens formele
omstandigheden (school / werk)
3. Tertiaire socialisatie: overgedragen door anonieme socialisatoren waarmee mensen niet rechtstreeks een
band hebben media / literatuur (niet in directe omgeving)
Acculturatie
- Het aanleren en verwerven van een andere cultuur of elementen daaruit, dan die waarin iemand is opgegroeid.
- Enculturatie: proces van cultuuroverdracht binnen de cultuur waarin een persoon is geboren.
Identiteit
- Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt en dat hij als kenmerkend en
blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid van zijn perceptie over de groep(en) waar hij wel of
juist niet deel van uitmaakt.
, - Vormen van identiteit:
1. Persoonlijke identiteit: zelfbeeld (bepaald door hoe belangrijke socialisatoren (ouders/vrienden) zich
gedragen naar die persoon toe)
2. Sociale identiteit: deel van iemands identiteit dat is afgeleid van zijn kennis over de groepen waar hij deel
van uitmaakt / groepsidentificatie
3. Collectieve identiteit: wat mensen t.a.v. een groep als kenmerkend en blijvend beschouwen
(jeugd/bejaarden)
- Meervoudige identiteit: meerde sociale identiteiten (je gedraagt je ander op werk dan bij vrienden)
- Dimensies in identificatieprocessen:
1. Functionele identificatie
Nadruk ligt op iemands functie, op het lidmaatschap van een groep
- Individu met diverse functionele bindingen
- Gaat om het onderdeel zijn van een groep waarbij het realiseren van bepaalde doelen centraal staat
- Bv lid van sportvereniging / werknemer bij bedrijf
2. Normatieve identificatie
Nadruk ligt op de inbreng van normen van een groep in een debat
- Heeft betrekking op de mogelijkheden die er zijn om de eigen normen en opvattingen in te kunnen brengen
in het publiek en politieke domein.
- Aanpassen aan en van de norm
3. Emotionele identificatie
Nadruk ligt op het gevoel van verbondenheid met een groep
- Gaat over gevoelens van verbondenheid met Nederland en de bevolking.
- Gevoelens van loyaliteit en trots
Cultuur
- Het geheel van voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen, waarden en normen die mensen als lid van een
groep of samenleving hebben verworven.
1. Normen en waarden
2. Opvattingen ideeën die passen in een groter geheel van opvattingen
3. Voorstellingen beelden, ideeën, verhalen die mensen hebben over gebeurtenis
4. Uitdrukkingsvormen bv kruis, kapsels, klompen
- Plaats- en tijdsgebonden
- Waarden: zaken die mensen in een bepaalde cultuur belangrijk en waardevol vinden, geven richting van gedrag
aan (respect voor ouderen)
- Normen: gedragsregels die niet opgeschreven staan in wetten.
- Verschillende culturen:
1. Dominante cultuur: cultuur van de overheersende groep in de maatschappij
2. Subcultuur: verschillen van dominante cultuur door afwijkende voorstellingen, opvattingen,
uitdrukkingsvormen (bv jeugd- of jongerencultuur)
3. Tussencultuur: cultuur waarin enkele generaties de oude steeds meer verdringen door nieuwe dominante
cultuur
4. Tegencultuur: mensen die niet bij dominante cultuur willen horen
- Ontwikkeling van jongerencultuur bindingen in samenleving veranderen effect op sociale cohesie
- Dimensies van Hofstede
1. Grote / kleine machtsafstand: mate waarin de minder machtige leden van bv gezin / school / organisaties in
een land verwachten en accepteren dat de macht ongelijk verdeeld is.
2. Individualistisch / collectivistisch
Individualistische samenleving: belang van individu gaat boven dat van groep / onderlinge banden tussen
individuen los
Collectivistische samenleving: belang van groep gaat boven het individuele belang / mensen vanaf geboorte
opgenomen in groepen
3. Masculien / feminien: verschillen tussen mannen en vrouwen in hun sociale rol.
Masculiene samenleving: emotionele sekserollen duidelijk gescheiden
, Feminiene samenleving: sekserollen overlappen
4. Lage / hoge onzekerheidsvermijding: mate waarin mensen in een bepaalde cultuur zich bedreigd voelen
door onzekere of onbekende situaties en deze proberen te vermijden.
Landen met hoge onzekerheidsvermijding hebben behoefte aan regels en formaliteit.
5. Kortetermijngerichtheid / langetermijngerichtheid
Langetermijngerichtheid: sterven naar beloning in de toekomst / dmv volharding en spaarzaamheid
Kortetermijngerichtheid: verwijst naar deugden als respect voor traditie, voorkomen van gezichtsverlies,
voldoen aan sociale verplichtingen
1. Cultuuruniversalisme
- In elke cultuur universele waarden er zijn bepaalde algemene waarden die voor iedereen gelden, onafhankelijk
van de cultuur die iemand aanhangt
- Bv gelijkheid tussen man en vrouw
2. Cultuurrelativisme
- Elke cultuur is uniek culturen kunnen niet met elkaar vergeleken worden
- Normen en waarden zijn niet universeel
Politieke socialisatie
- Het proces van overdracht en verwerving van de politieke cultuur van de groep(en) en samenleving waar mensen
toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.
- Socialisatoren die helpen bij politieke voorkeur: politici, ouders, omgeving, media, onderwijs, sociaaleconomische
klasse
- Politieke ideologieën verschillende standpunten van politieke partijen komen voort uit hun politieke ideologie
Ideologie
- Een samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden, meestal uitmondend in ideeën over de meest
wenselijke maatschappelijke en politieke verhoudingen.
- Verschillende politieke dimensies:
1. Links, midden, rechts
links rechts
Progressief Streven naar economische vrijheid
Socialistische / sociaaldemocratische stroming Voorstander van eigen verantwoordelijkheid
Streven naar grotere gelijkheid van inkomen, kennis, Minder overheidsingrijpen
macht hiervoor overheidsbeleid gebruiken, iedereen Bestaande ongelijkheden in inkomen en macht redelijk /
meer moeten bijdragen aan staat staat kan dan mensen streven naar meer verschil in inkomens
helpen
2. Progressief / conservatief
- Hoeveel vrijheid mensen hebben in ethische kwesties
- Progressieve partijen: vooruitstrevend en veranderingsgezind beleid
- Conservatieve partijen: behoudende koers
3. Nationalisme / internationalisme
- Nationalistische partijen: voorkeur voor het beschermen van dominante cultuur en economie van eigen land
- Internationalistische partijen: voorkeur voor (diepgaande samenwerking met) het buitenland
4. Materialisme / immaterialisme
- Materialisme: hecht aan geld en bezet / gericht op tastbare zaken rondom economie en defensie
- Immaterialisme: abstracte zaken als milieu en sociaal onrecht bestrijden belangrijk
- Belangrijke politieke stromingen in het Nederlandse politieke landschap:
1. Confessionalisme
- Streeft ernaar om godsdienstige overtuigingen binnen de politiek ten uitvoer te brengen.
- Baseren op christelijk geloof
- Uitgangspunten: religieuze waarden, harmonie, samenwerking
- CDA / ChristenUnie / SGP
2. Liberalisme
- Individuele + economische vrijheid
- Passieve overheid