Meetinstrumenten Obesitas
Doelen stellen bij overgewicht:
- COPM: COPM: De Canadian Occupational Performance Measure (COPM) is ontwikkeld om
behandeldoelen te stellen. Deze doelen zijn gebaseerd op de door de cliënt ervaren
problemen in het dagelijks handelen. De COPM identificeert de belangrijkste problemen die
de cliënt ervaart en meet de veranderingen in het beeld dat de cliënt heeft van zijn handelen
gedurende het behandelproces. De COPM richt zich op drie gebieden: zelfredzaamheid,
productiviteit en ontspanning. De COPM kan ook gebruikt worden om de hulpvraag van de
cliënt te verhelderen. De patiënt geeft aan wat zijn/haar belangrijkste probleem is, hoe
belangrijk deze voor hem/haar is en hoe deze nu wordt uitgevoerd op een schaal van 1 tot
10.
Meetinstrumenten criteria overgewicht:
- Dexa: DEXA staat voor "dual energy x-ray absorptiometry" en is een beeldvormingstest om
de botdichtheid te meten.
- MRI: Biedt nauwkeurige details van uw lichaamsdelen, vooral zachte weefsels, met behulp
van magnetische velden en radiogolven.
- BMI: De Body Mass Index (BMI) wordt gebruikt om de mate van ondergewicht, overgewicht
en obesitas te meten en wordt berekend door het gewicht (in kilogram) te delen door de
lichaamslengte (in meter) in het kwadraat. De index houdt hierbij geen rekening met
lichaamsbouw of lichaamssamenstelling. Het meetinstrument is diagnostisch, prognostisch ,
evaluatief / effectiviteit, etiologisch, inventariserend. Meestal vanaf 2 jaar.
- Middelomtrek: Je meet je taille door het smalste gedeelte van je middel te meten. Dit punt
zit tussen de bovenkant van je heup en de onderkant van je ribbenkast. Ga voor de meting
met je voeten ongeveer 30 cm uit elkaar staan en zorg ervoor dat je ontspannen recht staat
en niet je adem inhoudt. Meet je taille als je uitademt. Betrouwbaar vanaf de puberteit.
Meestal vanaf 2 jaar.
- Huidplooidikte: Met een huidplooimeter kan de dikte van een huidplooi worden bepaald.
Met behulp van de gemeten huidplooien kan een voorspelling worden gedaan over de totale
lichaamsvetmassa. De metingen zijn gebaseerd op de veronderstelling dat het vet regelmatig
verdeeld is over het lichaam en de dikte van huidplooien dus maat is voor de hoeveelheid
subcutaan vet die representatief is voor de totale hoeveelheid lichaamsvet. Met behulp van
referentietabellen kan een schatting worden gemaakt van de vetmassa en de vetvrije massa
van het lichaam. De patiënt moet voor deze meting kunnen zitten of staan. Om een schatting
te maken van het totale lichaamsvet worden vier huidplooien gemeten, te weten:
De bicepshuidplooi (voorkant, midden bovenarm)
De tricepshuidplooi (achterkant midden bovenarm)
De subscapilaire huidplooi (onder de punt van het schouderblad)
De supra-iliacale huidplooi (vlak boven de bovenrand van het heupbeen)
Van alle huidplooimetingen is de tricepshuidplooi de meest betrouwbare, aangezien oedeem
in de bovenarm weinig voorkomt. Meestal vanaf 2 jaar.
- Klinische blik: De klinische blik of een kind overgewicht heeft of niet, gebaseerd op kunde en
ervaring, kan de doorslag geven als de BMI op de grens van normaal gewicht en overgewicht
ligt. In geval van overgewicht kan, in overleg met de ouders, een eet- en beweegdagboek
meegegeven worden. Je kijkt vooral naar de verhoudingen van het lichaam en de puberteit.
- Groeicurve: Groeicurven: In de groeicurve kind kun je ook zien hoe de groei zich verhoudt
met andere kinderen van dezelfde leeftijd. Op de meeste groeicurves zie je de gemiddelde
groei van andere kinderen en de lijnen waarbinnen het grootste deel van de kinderen valt.
Als uit de groeicurve blijkt dat je kind te zwaar is dan kun je met de jeugdarts van het
consultatiebureau of met je huisarts overleggen wat het beste is voor je kind. Onder de 2 jaar
Doelen stellen bij overgewicht:
- COPM: COPM: De Canadian Occupational Performance Measure (COPM) is ontwikkeld om
behandeldoelen te stellen. Deze doelen zijn gebaseerd op de door de cliënt ervaren
problemen in het dagelijks handelen. De COPM identificeert de belangrijkste problemen die
de cliënt ervaart en meet de veranderingen in het beeld dat de cliënt heeft van zijn handelen
gedurende het behandelproces. De COPM richt zich op drie gebieden: zelfredzaamheid,
productiviteit en ontspanning. De COPM kan ook gebruikt worden om de hulpvraag van de
cliënt te verhelderen. De patiënt geeft aan wat zijn/haar belangrijkste probleem is, hoe
belangrijk deze voor hem/haar is en hoe deze nu wordt uitgevoerd op een schaal van 1 tot
10.
Meetinstrumenten criteria overgewicht:
- Dexa: DEXA staat voor "dual energy x-ray absorptiometry" en is een beeldvormingstest om
de botdichtheid te meten.
- MRI: Biedt nauwkeurige details van uw lichaamsdelen, vooral zachte weefsels, met behulp
van magnetische velden en radiogolven.
- BMI: De Body Mass Index (BMI) wordt gebruikt om de mate van ondergewicht, overgewicht
en obesitas te meten en wordt berekend door het gewicht (in kilogram) te delen door de
lichaamslengte (in meter) in het kwadraat. De index houdt hierbij geen rekening met
lichaamsbouw of lichaamssamenstelling. Het meetinstrument is diagnostisch, prognostisch ,
evaluatief / effectiviteit, etiologisch, inventariserend. Meestal vanaf 2 jaar.
- Middelomtrek: Je meet je taille door het smalste gedeelte van je middel te meten. Dit punt
zit tussen de bovenkant van je heup en de onderkant van je ribbenkast. Ga voor de meting
met je voeten ongeveer 30 cm uit elkaar staan en zorg ervoor dat je ontspannen recht staat
en niet je adem inhoudt. Meet je taille als je uitademt. Betrouwbaar vanaf de puberteit.
Meestal vanaf 2 jaar.
- Huidplooidikte: Met een huidplooimeter kan de dikte van een huidplooi worden bepaald.
Met behulp van de gemeten huidplooien kan een voorspelling worden gedaan over de totale
lichaamsvetmassa. De metingen zijn gebaseerd op de veronderstelling dat het vet regelmatig
verdeeld is over het lichaam en de dikte van huidplooien dus maat is voor de hoeveelheid
subcutaan vet die representatief is voor de totale hoeveelheid lichaamsvet. Met behulp van
referentietabellen kan een schatting worden gemaakt van de vetmassa en de vetvrije massa
van het lichaam. De patiënt moet voor deze meting kunnen zitten of staan. Om een schatting
te maken van het totale lichaamsvet worden vier huidplooien gemeten, te weten:
De bicepshuidplooi (voorkant, midden bovenarm)
De tricepshuidplooi (achterkant midden bovenarm)
De subscapilaire huidplooi (onder de punt van het schouderblad)
De supra-iliacale huidplooi (vlak boven de bovenrand van het heupbeen)
Van alle huidplooimetingen is de tricepshuidplooi de meest betrouwbare, aangezien oedeem
in de bovenarm weinig voorkomt. Meestal vanaf 2 jaar.
- Klinische blik: De klinische blik of een kind overgewicht heeft of niet, gebaseerd op kunde en
ervaring, kan de doorslag geven als de BMI op de grens van normaal gewicht en overgewicht
ligt. In geval van overgewicht kan, in overleg met de ouders, een eet- en beweegdagboek
meegegeven worden. Je kijkt vooral naar de verhoudingen van het lichaam en de puberteit.
- Groeicurve: Groeicurven: In de groeicurve kind kun je ook zien hoe de groei zich verhoudt
met andere kinderen van dezelfde leeftijd. Op de meeste groeicurves zie je de gemiddelde
groei van andere kinderen en de lijnen waarbinnen het grootste deel van de kinderen valt.
Als uit de groeicurve blijkt dat je kind te zwaar is dan kun je met de jeugdarts van het
consultatiebureau of met je huisarts overleggen wat het beste is voor je kind. Onder de 2 jaar
