Periode: horizontaal
Groep: verticaal, ze hebben dezelfde eigenschappen en hebben over het algemeen dezelfde
elektronenconfiguratie in hun buitenste elektrononenschil.
Groep 1 zijn de alkalimetalen; zachte metalen met een laag smeltpunt en reageren heftig met water
Groep 17 zijn de halogenen
Groep 18 zijn de edelgassen; volle buitenste schil en reageren amper met andere atomen
atoom nummer ( z ) 1
H (waterstof) H
atoom massa( A) 1,00794
He (helium)
Li (lithium) atoom nummer: aantal protonen in de kern
Be (beryllium) atoom massa: totaal aantal protonen en neutronen in
B (boor) een atoom
C (koolstof)
N (stikstof) isotopen: atomen met dezelfde atoom nummer
O (zuurstof) maar ander atoom massa (aantal
Cl (chloor) neutronen verschillen)
F (fluor)
Ne (neon) bohr: schilnummer: 1 (K) 2 (L) 3 (M) 4 (N)
Na (natrium) hoeveel elektronen: 2 8 18 32
Mg (magnesium)
Al (aluminium) Al= 13 elektronen
Si (silicium) elektronenconfiguratie= 2,8,3
P (fosfor)
S (zwafel)
Ar (argon)
K (kalium)
Ca (calcium)
Molecuul: het kleinste deeltje van een stof dat nog alle chemische eigenschappen van die stof bezit
Je kunt hem opbouwen uit atomen
Dichtheid: Een fysische eigenschap die de verhouding tussen massa en volume van een stof aangeeft
Bij vloeistoffen is de eenheid g/mL en bij vaste stoffen g/cm3
Ion: een elektrisch geladen atoom of molecuul
Kation: positief geladen deeltje
Anion: negatief geladen deeltje
Zouten: zouten zijn opgebouwd uit ionen, een combinatie van negatieve en positieve ionen die
samen het ionrooster vormen. Het is een combinatie van metalen en niet-metalen
Hydronium ion H3O (+) Hypochloriet OCL (-)
Ammonium ion NH4 (+) Nitraat ion NO3 (-)
Acetaat ion CH3CO2 (-) Nitriet ion NO2 (-)
Carbonaat ion CO3 (2-) Oxalaat C2O4 (2-)
Hydrogen carboonaat ion HCO3 (-) Permanganaat ion MnO4 (2-)
Chromaat ion CrO4 (2-) Fosforoxide ion PO4 (3-)
Dichromaat ion Cr2O7 (2-) hydroxidefosforoxide ion HPO4 (2-)
Cyanide ion CN (-) Dihydroxidefosforoxide ion H2PO4 (-)
Hydroxide ion OH (-) Sulfaat ion SO4 (2-)
, hydroxidesulfaat ion HSO4 (-) Sulfiet ion SO3 (2-)
Bromide ion Br- Natrium ion Na + Kwik (I) ion Hg2 2+
Chloride ion Cl- Kalium ion k+ Kwik(II) ion Hg 2+
Fluoride ion F- Calcium ion Ca 2+ Tin (II) ion Sn 2+
Jodide ion I- Ijzer (II) ion Fe 2+ Tin (IV) ion Sn 4+
Oxide ion O 2- Ijzer (III) ion Fe 3+ Chroom (II) ion Cr 2+
Sulfide ion S 2- Koper (I) ion Cu + Chroom (III) ion Cr 3+
Koper (II) ion Cu 2+
Octetregel: een atoom wil 8 elektronen om zich heen hebben om stabiel te zijn dit doen ze door
elektronen op te nemen of af te staan. van toepassing op de vorming van covalente
bindingen
NaCl = Na+ (groep 1A) en Cl- (groep 7A)
7A gaat naar 8A door 1 elektron op te nemen en voldoet aan de octetregel
1A heeft 1 elektron te veel en staat het af
schilnummer 1 2 3 4
subschil s s,p s,p,d s,p,d,f
aantal orbitalen 1 1,3 1,3,5 1,3,5,7
aantal elektronen 2 2,6 2,6,10 2,6,10,14
totaal hoeveelheid 2 8 18 32
12Mg (12 elektronen): 1s2 2s2 2p6 3s2
20Ca (20 elektronen): 1s2 2s2 2p6 3s2 3p6 4s2
lewis structuur
valentieelektronen (Ve)= aantal elekronen in de buitenste schil
F: 7 Ve (kijk naar groep voor aantal)
B: 3 Ve
Totaal aantal Ve: 3+ (3*7)= 24
Elektronennegativiteit: een maat voor de neiging van een atoom dat een binding wilt aangaan met
een ander atoom om de gezamenlijke elektronenwolk naar zich toe te trekken.
Covalente bindingen: 0 – 0,4
Polaire bindingen: 0,5 – 1,9
ionische bindinen: 2,0 - hoger
covalente bindingen: binding tussen atomen
van der waals binding: binding tussen moleculen
polaire bindingen: hebben een dipoolmoment S- en S+ kant, kijk naar tabel welke het hardst trekt en
dus S- geladen is.