In dit practicum zal onderzoek worden gedaan naar de bloedgroepen van twee patiënten en
een donor, waarbij een transfusieadvies wordt opgesteld van de twee patiënten. Er wordt
onderzoek gedaan of de donor geschikt is voor de transfusie. Binnen dit onderzoek wordt de
resusfactor buiten beschouwing gelaten.
In het eerste onderzoek gaan we de antistoffen bepalen doormiddel van het bloedplasma
van de twee patiënten en de donor te mengen met testerytrocyten A en testerytrocyten B.
Testerytrocyten zijn rode bloedcellen.
In het tweede onderzoek gaan we antigenen bepalen doormiddel van de rode bloedcellen
van de twee patiënten en de donor te mengen met reagens anti-A en reagens anti-B. In het
gegeven reagens bevinden zich antistoffen.
Door beide onderzoeken uit te voeren kan er achterhaald worden welke bloedgroepen
patiënt 5, patiënt 6 en donor Y hebben. Er wordt in dit onderzoek gekeken naar agglutinatie
(samenklontering) van de rode bloedcellen.
Bloed bestaat uit bloedplasma en vaste bestanddelen. Het bloedplasma is een belangrijk
transportmiddel dat voornamelijk uit water bestaat, maar ook uit plasma-eiwitten en
opgeloste stoffen. Een andere benaming voor plasma-eiwitten is Fibrinogeen, wat van
belang is voor de bloedstolling. Vaste bestanddelen bestaan uit bloedplaatjes, witte
bloedcellen en rode bloedcellen. Deze 3 bestanddelen hebben verschillende functies. Witte
bloedcellen zijn belangrijk voor de afweer, rode bloedcellen voor het vervoer van zuurstof en
koolstofdioxide en bloedplaatjes voor de bloedstolling.
Wanneer een verkeerde bloedgroep wordt gedoneerd gaat het bloed klonteren. Bij
bloeddonatie worden alleen de bloedcellen gedoneerd, de antistoffen worden eruit gehaald.
Mensen met bloedgroep A hebben A-antigenen en maken antistoffen tegen B-antigenen
(anti-B), zij mogen dus geen bloed met B-antigenen. Bloedgroep AB kan alles ontvangen, zij
hebben namelijk geen antistoffen. Bloedgroep 0 kan aan iedereen doneren.
Zie onderstaande figuur ter verduidelijking.
1
, Na dit practicum willen we de volgende onderzoeksvraag kunnen beantwoorden:
Is de donor geschikt voor bloedtransfusie aan patiënten 5 en 6?
Hypothese
Donor Y is geschikt voor bloedtransfusie aan patiënten 5 en 6.
Materiaal/methode
We hebben voor deze proeven groep 6 gebruikt.
Materiaal antistoffen bepalen:
- Bloedplasma van patiënten/donor
- Testerytrocyten A en testerytrocyten B (rode bloedcellen)
- Mengplaatje met 12 slotjes
- Pipet voor druppelen van bloedplasma en testerytrocyten
- Satéprikkers
Werkwijze antistoffen bepalen:
1. Schud de buisjes met rode bloedcellen (erytrocyten), net zolang tot alle rode
bloedcellen loskomen van de bodem
2. Markeer/codeer je te onderzoeken slotjes duidelijk
Voeg in je te onderzoeken slotjes achtereenvolgend:
3. 2 druppels plasma
4. 1 druppel testerytrocyten
5. Goed mengen, werk voorzichtig (Satéprikker)
6. Laat minimaal 5-15 min staan
7. Na 5-15 min kun je het resultaat bekijken. Zwenk/Meng de bloedcellen en antistoffen
voorzichtig en zorg ervoor dat alle cellen loskomen van de bodem. Als er geen
klontering (agglutinatie) is opgetreden, zie je een troebele vloeistof. Indien klontering
is opgetreden zie je kleine rode klontjes/stipjes in de vloeistof.
2