H1 economie Vwo 3: Nederland en de wereld
Wat moet je kunnen?
Berekeningen maken met wisselkoersen:
- Wisselkoers; prijs van een munt uitgedrukt in een andere munt.
- Zie opdracht 1.2 t/m 1.5.
Uitleggen waarom er internationale handel is:
Er is internationale handel omdat sommige landen bepaalde producten niet zelf
maken, het in een ander land goedkoper of van betere kwaliteit is.
Voor Nederland is met name de uitvoer (export) van goederen en diensten (verkoop
aan buitenland) belangrijk, zo’n 30% van het nationaalinkomen is hiervan
afhankelijk. Ook de invoer ook wel import (binnenhalen van goederen/diensten uit
buitenland) is van belang. Belangrijke goederenstromen tussen Europa en de rest
van de wereld lopen via Schiphol en de Rotterdamse haven. Ook moet een klein land
veel goederen uit het buitenland halen, om ons van al onze wensen te voorzien.
Uitleggen wat de belangrijkste factoren zijn waarom sommige producten beter in het ene
land dan in het andere land gemaakt kunnen worden:
Een land heeft een betere concurrentiepositie als het een product relatief goedkoper kan
maken dan een ander land. Hiervoor zijn verschillende redenen:
1. Natuurlijke omstandigheden: sommige producten hebben veel zon of warmte nodig
en kunnen dus niet in alle landen worden geproduceerd. Soms kunnen deze
benodigde omstandigheden na worden gebootst. Met grondstoffen kan dit niet,
waardoor grondstofarme landen afhankelijk zijn van de grondstofrijke landen. Ook
de geografische ligging en de grondsamenstelling bepalen welk product waar het
best kan worden geproduceerd.
2. Loonkosten: in een land met lage loonkosten worden producten goedkoper gemaakt
en dus voor een lagere prijs verkocht. Hierbij kijk je naar de loonkosten per product,
die afhankelijk zijn van de loonkosten per arbeider en het aantal producten dat de
arbeider gedurende een bepaalde periode maakt; arbeidsproductiviteit, kan worden
vergroot door het inzetten van machines, door het verbeteren van de organisatie
binnen een bedrijf of door specialisatie en betere scholing van de arbeiders.
3. Infrastructuur: betere wegen/(lucht)havens en snellere telecommunicatie zorgen
voor een snellere aanvoer van grondstoffen/producten of een soepeler verloop van
onderling contact. Dit alles maakt ook de kosten lager.
4. Historische omstandigheden: Historische oorzaken (zoals een land die al heel lang
een bepaald product produceert) en de gehechtheid van een consument aan een
bepaald product verklaren ook waarom een product wel in het ene, maar niet in het
andere land wordt gemaakt.
Wat moet je kunnen?
Berekeningen maken met wisselkoersen:
- Wisselkoers; prijs van een munt uitgedrukt in een andere munt.
- Zie opdracht 1.2 t/m 1.5.
Uitleggen waarom er internationale handel is:
Er is internationale handel omdat sommige landen bepaalde producten niet zelf
maken, het in een ander land goedkoper of van betere kwaliteit is.
Voor Nederland is met name de uitvoer (export) van goederen en diensten (verkoop
aan buitenland) belangrijk, zo’n 30% van het nationaalinkomen is hiervan
afhankelijk. Ook de invoer ook wel import (binnenhalen van goederen/diensten uit
buitenland) is van belang. Belangrijke goederenstromen tussen Europa en de rest
van de wereld lopen via Schiphol en de Rotterdamse haven. Ook moet een klein land
veel goederen uit het buitenland halen, om ons van al onze wensen te voorzien.
Uitleggen wat de belangrijkste factoren zijn waarom sommige producten beter in het ene
land dan in het andere land gemaakt kunnen worden:
Een land heeft een betere concurrentiepositie als het een product relatief goedkoper kan
maken dan een ander land. Hiervoor zijn verschillende redenen:
1. Natuurlijke omstandigheden: sommige producten hebben veel zon of warmte nodig
en kunnen dus niet in alle landen worden geproduceerd. Soms kunnen deze
benodigde omstandigheden na worden gebootst. Met grondstoffen kan dit niet,
waardoor grondstofarme landen afhankelijk zijn van de grondstofrijke landen. Ook
de geografische ligging en de grondsamenstelling bepalen welk product waar het
best kan worden geproduceerd.
2. Loonkosten: in een land met lage loonkosten worden producten goedkoper gemaakt
en dus voor een lagere prijs verkocht. Hierbij kijk je naar de loonkosten per product,
die afhankelijk zijn van de loonkosten per arbeider en het aantal producten dat de
arbeider gedurende een bepaalde periode maakt; arbeidsproductiviteit, kan worden
vergroot door het inzetten van machines, door het verbeteren van de organisatie
binnen een bedrijf of door specialisatie en betere scholing van de arbeiders.
3. Infrastructuur: betere wegen/(lucht)havens en snellere telecommunicatie zorgen
voor een snellere aanvoer van grondstoffen/producten of een soepeler verloop van
onderling contact. Dit alles maakt ook de kosten lager.
4. Historische omstandigheden: Historische oorzaken (zoals een land die al heel lang
een bepaald product produceert) en de gehechtheid van een consument aan een
bepaald product verklaren ook waarom een product wel in het ene, maar niet in het
andere land wordt gemaakt.