H1 De onderneming in perspectief
1.1 Inleiding
Economisch zelfstandig: Een organisatie die er zelf voor zorgt dat er voldoende opbrengsten
zijn om de kosten te dekken.
Economisch handelen: Een bepaald resultaat bereiken met een zo klein mogelijke opoffering
van natuur, arbeid en kapitaalgoederen. Of als de hoeveelheid productiefactoren is gegeven
een zo hoog mogelijke opbrengst behalen.
Bedrijf: wanneer een organisatie zich toelegt op de productie van goederen en diensten en
economisch zelfstandig is.
Onderneming: Wanneer een bedrijf streeft naar winst en continuïteit op de lange termijn.
1.2 Missie en visie
Misie: Waar een organisatie voor staat. Hierbij gaat het om de volgende vragen:
- Wie zijn wij?
- Waarom bestaan wij?
- Wat kunnen wij voor onze belanghebbenden doen?
- Wat zijn onze waarden, normen en overtuigingen?
- Wat willen we bereiken?
Visie: Een aansprekend toekomstbeeld, dit is het doel dat de organisatie nastreeft. Het gaat
om het verschil maken voor klanten en de maatschappij.
Soorten doelstellingen:
1. Boekhoudkundige doelstellingen: Zoals winst en bedrijfsresultaat
2. Waardegeoriënteerde doelstellingen: Toegevoegde waarde en cashflow
3. Groeigerelateerde doelstellingen: Marktaandeel
4. Niet-financiële doelstellingen: Werkgelegenheid en klanttevredenheid
5. Maatschappelijke doelstellingen: Duurzaamheid
Wanneer een organisatie meerdere doelen nastreeft kunnen deze doelen strijdig zijn en
elkaar negatief beïnvloeden.
Door doelen te operationaliseren kunnen ze meetbaar worden gemaakt.
,1.3 Duurzame ontwikkeling
Triple P:
- People
- Planet
- Profit
1.4 Participanten
Soorten participanten(stakeholders):
- Werknemers
- Leidinggevenden
- Vakbonden
- Uitzendbureaus
- Verschaffers van vermogen
- Overheid
- Leveranciers
- Afnemers
- NGO’s en internationale organisaties
Corporate governance: Een goed ondernemingsbestuur.
Een bijzondere vorm van doelstellingen is beschreven in de balanced score card. De
balanced score card onderscheidt vier categorieën:
1. Financieel
2. Klanten
3. Leren en groeien
4. Interne processen
In elke categorie wordt er gekeken naar:
- De doelstelling
- De maatstaven
- De geoperationaliseerde maatstaven
- De initiatieven
Voordelen hiervan:
- De organisatie richt zich op de belangrijke zaken om de prestaties te bereiken die
nodig zijn.
- Het opsplitsten van strategische maatregelen naar een lagere niveau zodat iedereen
op hun niveau weet wat nodig om de gestelde doelen te bereiken.
Benchmarking: Prestaties vergelijken met die van andere ondernemingen.
PDCA-cyclus: Plan, Do, Act, Check. Hierbij wordt de uitvoering vergeleken met het plan en of
er bijsturing vereist is.
,1.5 Bedrijfskolom
Soorten sectoren:
- Primaire sector: Producten winnen in de natuur
- Secundaire sector: Bedrijven die producten vormen en samenstellen
- Tertiaire sector: Commerciële dienstensector
- Quartaire sector: Niet-commerciële dienstensector
De collecterende handel koopt kleine en grote hoeveelheden, sorteert de goederen in
standaardkwaliteiten, slaat deze voor korte of lange tijd op en vervoert de goederen naar
een bepaalde plaats.
De distribuerende handel koopt groot in en verkoopt vaak in kleinere hoeveelheden aan
bedrijven en consumenten in een bepaald land of in een bepaalde regio.
Groothandel is een bedrijf dat aan andere bedrijven levert. Kleinhandel levert aan
consumenten.
De bedrijven in de bedrijfskolom zijn eigenaar van de goederen. De vervoerders,
verzekeraars zijn geen eigenaar van de goederen maar krijgen wel een bijdrage. Dit noemen
we diensten van derden.
Integratie: Wanneer een bedrijf samengaat met een bedrijf uit een vorige of volgende
bedrijfstak in dezelfde bedrijfskolom.
Differentiatie: Als een bedrijf zich opsplitst in twee opvolgende fasen in dezelfde
bedrijfskolom.
Parallellisatie: wanneer een bedrijf een bedrijf uit een andere bedrijfskolom overneemt.
Specialisatie: Wanneer een bedrijf zich uitsluitend gaat toeleggen op een deel van de
activiteiten in een bedrijfstak.
1.6 Markten
Of een onderneming een sterke positie inneemt op de markt hangt van een aantal factoren
af:
- Het aantal aanbieders, bij veel aanbieders zullen ze niet op elkaar letten, bij weinig wel en
bij één aanbieder kan diegene zelf alles bepalen.
- Het soort goed, goederen zijn homogeen als de afnemers alleen op de prijs letten en niet
op de verschillen, goederen zijn heterogeen als de afnemer wel verschil ziet.
- De toetreding, bij vrije toetreding kan elke aanbieder meedoen, bij meer belemmeringen is
het moeilijker om toe te treden.
- De doorzichtigheid, of een onderneming op de hoogte is van alle relevante factoren die op
de markt een rol spelen.
, Soorten markten:
Volledige vrije mededinging:
- Veel aanbieders
- Homogene goederen
- Vrije toetreding
- Grote doorzichtigheid
Monopolie:
- 1 aanbieder
- Homogene goederen
- Toetreding is onmogelijk of moeilijk
- Beperkte doorzichtigheid
Monopolistische concurrentie:
- Veel aanbieders
- Heterogene goederen
- Vrije toetreding
- Beperkte doorzichtigheid
Oligopolie:
- Weinig aanbieders
- Homogene of heterogene goederen
- Beperkte toetreding
- Beperkte doorzichtigheid
1.7 Productie
- Massaproductie: Geen wensen gehouden met de individuele wensen
- Seriemassaproductie: Hier wordt er rekening gehouden met de wensen van een
groep afnemers.
- Stukproductie: Geheel volgens de wensen van de afnemer
- Seriestukproductie: Levert kostenvoordeel op en efficiency, aan de hand van de
wensen van de afnemer worden meerdere producten gemaakt.
1.8 Circulaire economie
Circulaire economie: Een economisch systeem van gesloten kringlopen waar grondstoffen,
onderdelen en producten hun waarde zo min mogelijk verliezen, hernieuwbare grondstoffen
worden gebruikt en systeemdenken vooropstaat.
1.8.1 Kringloop
Gesloten kringloop: Hierin bestaat afval niet, giftige stoffen worden afgebroken en dat er
verschil is tussen de biologische en technische kringloop.