Hoorcollege 1
Endogene variabele binnen het model bepaald
Exogene variabele buiten het model bepaald (niet door dit model verklaard)
Nominale variabelen: uitgedrukt in een bedrag (rente, loon)
Reële variabelen: procenten, hoeveelheden
Stroomvariabelen: geldt voor een periode, gemeten per tijdseenheid
Bijvoorbeeld: inkomen, consumptie
Voorraadvariabelen: wordt bepaald op 1 specifiek moment in tijd
P nominaal voorraad
Qd reëel stroom
Qs reëel stroom
Y reëel stroom
Pm nominaal voorraad
Lange termijn flexibele prijzen marktruiming lage werkloosheid
Korte termijn prijzen zijn star
Gesloten economie
- Geen handel met het buitenland
- Geen internationale kapitaalstromen
Open economie
- Wisselkoers erg belangrijk
- Rente wordt bepaald op internationale kapitaalmarkt
Video 1 meten van inflatie
Nominale bbp: o.b.v. actuele prijzen
Reële bbp: gebaseerd op constante prijzen (basisjaar)
CPI: geeft de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud weer
Gaat uit van vaste hoeveelheden goederen uit het basisjaar
,CPI: hoeveelheden blijven hetzelfde (vaste hoeveelheden)
CPI kan de ‘echte’ inflatie overschatten
- Substitutie bias: gekochte hoeveelheid is constant verondersteld, maar duurdere
producten worden minder gekocht
- Introductie van nieuwe producten: dit maakt consument beter af, reële waarde geld
neemt toe, maar de CPI verandert niet
- Niet gemeten kwaliteitsverbeteringen: CPI stijgt maar consumenten zijn niet slecht
af (een hogere prijs maar vaak ook betere kwaliteit van het product)
• Prijzen van investeringsgoederen
– wel in BBP-deflator (mits in binnenland geproduceerd)
– niet in CPI
• Prijzen van geïmporteerde consumptiegoederen
– niet in BBP-deflator
– wel in CPI(bv. door verandering van de wisselkoers)
Video 2 arbeidsmarktcijfers
Werkenden: hebben betaald werk E
Werklozen: niet werkend, wel op zoek U
Beroepsbevolking: werkenden + werklozen = arbeidsaanbod L
Niet in beroepsbevolking: niet werkend, ook niet op zoek
Participatiegraad: beroepsbevolking: totale bevolking
Werkloosheidspercentage: U/L
Video 3 rekenen met groeivoeten
Stel x verandert met ∆x, dan is het groeipercentage: ∆x/x (= Gx)
X*Y = Gx+Gy
X/Y = Gx-Gy
X^a a*Gx
Oefening:
, Hc 2
• BBP → basis voor berekenen van economische groei, veel wordt uitgedrukt als % van het
BBP (bv. de schuldquote)
• Inflatie→ basis voor berekenen van koopkracht, belangrijkvoorde rente die de centrale
bank vaststelt
• Werkloosheid→ belangrijkvoorde welvaart van een land, hoge werkloosheid kan tot
sociale problemen leiden
BBP = GDP
BBP= waarde van productie binnen landgrenzen
BBP= totale inkomen wat er verdient wordt
is een stroomgrootheid
Intermediaire goederen behoren niet tot het BBP (Transacties tussen bedrijven)
Endogene variabele binnen het model bepaald
Exogene variabele buiten het model bepaald (niet door dit model verklaard)
Nominale variabelen: uitgedrukt in een bedrag (rente, loon)
Reële variabelen: procenten, hoeveelheden
Stroomvariabelen: geldt voor een periode, gemeten per tijdseenheid
Bijvoorbeeld: inkomen, consumptie
Voorraadvariabelen: wordt bepaald op 1 specifiek moment in tijd
P nominaal voorraad
Qd reëel stroom
Qs reëel stroom
Y reëel stroom
Pm nominaal voorraad
Lange termijn flexibele prijzen marktruiming lage werkloosheid
Korte termijn prijzen zijn star
Gesloten economie
- Geen handel met het buitenland
- Geen internationale kapitaalstromen
Open economie
- Wisselkoers erg belangrijk
- Rente wordt bepaald op internationale kapitaalmarkt
Video 1 meten van inflatie
Nominale bbp: o.b.v. actuele prijzen
Reële bbp: gebaseerd op constante prijzen (basisjaar)
CPI: geeft de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud weer
Gaat uit van vaste hoeveelheden goederen uit het basisjaar
,CPI: hoeveelheden blijven hetzelfde (vaste hoeveelheden)
CPI kan de ‘echte’ inflatie overschatten
- Substitutie bias: gekochte hoeveelheid is constant verondersteld, maar duurdere
producten worden minder gekocht
- Introductie van nieuwe producten: dit maakt consument beter af, reële waarde geld
neemt toe, maar de CPI verandert niet
- Niet gemeten kwaliteitsverbeteringen: CPI stijgt maar consumenten zijn niet slecht
af (een hogere prijs maar vaak ook betere kwaliteit van het product)
• Prijzen van investeringsgoederen
– wel in BBP-deflator (mits in binnenland geproduceerd)
– niet in CPI
• Prijzen van geïmporteerde consumptiegoederen
– niet in BBP-deflator
– wel in CPI(bv. door verandering van de wisselkoers)
Video 2 arbeidsmarktcijfers
Werkenden: hebben betaald werk E
Werklozen: niet werkend, wel op zoek U
Beroepsbevolking: werkenden + werklozen = arbeidsaanbod L
Niet in beroepsbevolking: niet werkend, ook niet op zoek
Participatiegraad: beroepsbevolking: totale bevolking
Werkloosheidspercentage: U/L
Video 3 rekenen met groeivoeten
Stel x verandert met ∆x, dan is het groeipercentage: ∆x/x (= Gx)
X*Y = Gx+Gy
X/Y = Gx-Gy
X^a a*Gx
Oefening:
, Hc 2
• BBP → basis voor berekenen van economische groei, veel wordt uitgedrukt als % van het
BBP (bv. de schuldquote)
• Inflatie→ basis voor berekenen van koopkracht, belangrijkvoorde rente die de centrale
bank vaststelt
• Werkloosheid→ belangrijkvoorde welvaart van een land, hoge werkloosheid kan tot
sociale problemen leiden
BBP = GDP
BBP= waarde van productie binnen landgrenzen
BBP= totale inkomen wat er verdient wordt
is een stroomgrootheid
Intermediaire goederen behoren niet tot het BBP (Transacties tussen bedrijven)