CIW-Inleiding CIW I
Samenvatting ‘Questions and responses in Dutch conversations
1 INTRODUCTION
Het doel van deze studie is om te onderzoeken hoe mensen hun vragen en antwoorden in
spontale, informele gesprekken stellen en geven en de verschillen in manieren waarop de
sprekers vorm en gebruik van vragen en antwoord verschillen in de verschillende clturen en
talen. Sprekers over de hele wereld hebben verschillende woordenschatten, vorm, syntactie
en intonatie om een uiting een vraag te maken. In onze dagelijkse interactie hebben we
verschillende manieren met vragen en vertrouwen we op verschillende vormen van uitingen
om vragen te stellen.
2. DATA AND METHOD
Met respect voor antwoord en vagen, uitingen die informative geven zijn als antwoord
neergezet. Bovendien werden antwoorden ontworpen als verbale of niet-verbale
communicatie (of een combinatie van beide)
3. LEXICO-GRAMMATICAL AND PROSODIC OPTIONS FOR FORMULATING
QUESTIONS
3.1 Polar questions
‘Polar’ vragen kunnen worden ingedeeld in vraagzinnen en uitleggende vragen. Nederlandse
sprekers steunen op twee apparaten voor het markeren van het stellen van vragen:
1. Je verandert de volgorde van de bestanddelen
2. Je maakt een ‘bocht’ in het laatste word of een vragend deel aan het uiteinde van een
clausule
Een gemeenschappelijke kenmerk van alle type polar vragen is dat ze in de richting van een
positief of negatief antwoord gaan: ze zijn leidend. In het Nederlands worden de antwoorden
geselecteerd in samenwerking van de mening van de vraag.
3.1.1. Polar interrogatives
Van alle polaire vragen wordt 34% gevormd door onderwerp / werkwoord omkering. N
bepaalde contexten kun je ook negatieve vraagzinnen zo interpreteren dat er een ‘ja’
antwoord op moet komen.
3.1.2 TAG QUESTIONS
De Nederlandse spreker in het corpus gebruiken zes verschillende manieren om een uiting
uiteindelijk als een vraag neer te zetten (zie tabel 1). In het Nederlanden zijn de deeltjes ‘niet’
en ‘wel’ de woorden die zich in een clausule-eindpositie inzetten als vraagtekens. Deze
tekens variëren van vorm, afhankelijk van de polariteit van de verklaring, wat betekend dat
tags met een negatieve polariteit zoals ‘niet’ gekoppeld zijn aan een positieve opgemaakte
verklaring en tags met een positieve polariteit zoals ‘wel’ gekoppeld zijn aan negatief
geformuleerde zinnen.
In dit systeem worden de antwoorden geselecteerd in samenwerking met de polariteit van de
‘tags’. Dat betekent dat een positief opgemaakte stelling plus een negatieve taf een positief
antwoord als ‘ja’ ontlokt. Een negatief opgemaakte stelling met een positieve tag is dus
gemarkeerd met een negatief antwoord als ‘nee’.
Samenvatting ‘Questions and responses in Dutch conversations
1 INTRODUCTION
Het doel van deze studie is om te onderzoeken hoe mensen hun vragen en antwoorden in
spontale, informele gesprekken stellen en geven en de verschillen in manieren waarop de
sprekers vorm en gebruik van vragen en antwoord verschillen in de verschillende clturen en
talen. Sprekers over de hele wereld hebben verschillende woordenschatten, vorm, syntactie
en intonatie om een uiting een vraag te maken. In onze dagelijkse interactie hebben we
verschillende manieren met vragen en vertrouwen we op verschillende vormen van uitingen
om vragen te stellen.
2. DATA AND METHOD
Met respect voor antwoord en vagen, uitingen die informative geven zijn als antwoord
neergezet. Bovendien werden antwoorden ontworpen als verbale of niet-verbale
communicatie (of een combinatie van beide)
3. LEXICO-GRAMMATICAL AND PROSODIC OPTIONS FOR FORMULATING
QUESTIONS
3.1 Polar questions
‘Polar’ vragen kunnen worden ingedeeld in vraagzinnen en uitleggende vragen. Nederlandse
sprekers steunen op twee apparaten voor het markeren van het stellen van vragen:
1. Je verandert de volgorde van de bestanddelen
2. Je maakt een ‘bocht’ in het laatste word of een vragend deel aan het uiteinde van een
clausule
Een gemeenschappelijke kenmerk van alle type polar vragen is dat ze in de richting van een
positief of negatief antwoord gaan: ze zijn leidend. In het Nederlands worden de antwoorden
geselecteerd in samenwerking van de mening van de vraag.
3.1.1. Polar interrogatives
Van alle polaire vragen wordt 34% gevormd door onderwerp / werkwoord omkering. N
bepaalde contexten kun je ook negatieve vraagzinnen zo interpreteren dat er een ‘ja’
antwoord op moet komen.
3.1.2 TAG QUESTIONS
De Nederlandse spreker in het corpus gebruiken zes verschillende manieren om een uiting
uiteindelijk als een vraag neer te zetten (zie tabel 1). In het Nederlanden zijn de deeltjes ‘niet’
en ‘wel’ de woorden die zich in een clausule-eindpositie inzetten als vraagtekens. Deze
tekens variëren van vorm, afhankelijk van de polariteit van de verklaring, wat betekend dat
tags met een negatieve polariteit zoals ‘niet’ gekoppeld zijn aan een positieve opgemaakte
verklaring en tags met een positieve polariteit zoals ‘wel’ gekoppeld zijn aan negatief
geformuleerde zinnen.
In dit systeem worden de antwoorden geselecteerd in samenwerking met de polariteit van de
‘tags’. Dat betekent dat een positief opgemaakte stelling plus een negatieve taf een positief
antwoord als ‘ja’ ontlokt. Een negatief opgemaakte stelling met een positieve tag is dus
gemarkeerd met een negatief antwoord als ‘nee’.