V. Biologische membranen
1. Lipiden
Vetzuren zijn een lange keten met aan één uiteinde een carboxyl-groep.
Omdat het molecuul uit een hydrofoob en een hydrofiel deel bestaat, is
het een amfipatisch molecuul.
Verzadigde vetzuren zijn lineaire moleculen, alle bindingen kunnen vrij
draaien (C-C).
Onverzadigde vetzuren is er een ‘kink’ in de reeks doordat de C=C
binding een cis-binding is.
Vetzuren hebben een aparte naamgeving (voorbeeld). Dit vetzuur heeft 18 C atomen en
bevat 4 dubbele bindingen. De eerste is geteld vanaf de
vrije -CH3 (de derde C-C binding). De naam wordt dan 18:4
ω-3.
Fosforlipiden zijn de meest voorkomende lipidenklasse,
zit in bacteriën en eukaryoten cellen. De moleculen zijn
amfipatisch. Ze bestaan uit verschillende groepen, een
fosfaat groep, met een glycerol molecuul eraan gebonden
via een hydroxiele groep. De andere twee hydroxiele
groepen zitten vast aan vetzuren (verschil per lipide). Het
bestaat ook uit een hydrofiele kop groep, erg divers alleen
de hydrofiliteit is overal hetzelfde.
Sfinogosines hebben een amino-alcohol-ruggengraat waaraan één waterstofketen is
bevestigd.
Cerebroside is een sfinogosine met een extra waterstofketen en een suikergedeelte eraan
vastgemaakt.
Cholesterol is een steroïde lipide, de membranen zijn beter bestand tegen
temperatuurschommelingen (alleen in eukaryoten membranen). Het heeft slechts één
hydroxylgroep als het enige hydrofiele deel van het molecuul.
, 2. Bilayer
1. Maken van membranen
Hydrofobe vetzuren hebben in water altijd een
hydrofobisch effect
De oliedruppels komen toevallig bij elkaar waardoor
het eromheen zo klein mogelijk is.
De kop zit naar het water gericht, de staart naar
boven. Als het oppervlak vol zit vormt het een micelle,
een bal met kop naar buiten staart naar binnen.
Dit kan ook ontstaan bij lipiden
Doordat de staartjes tegen elkaar aankomen/bewegen wordt de
micelle vlak en ontstaat er een laag een bilayer sheet. Een laag is niet
voordelig (groter oppervlakte) waardoor de laag zichzelf gaat sluiten
Liposomen. Liposomen groeien uit tot cellen/membranen van een cel.
2. Membraan functie en dynamica
a. Membraan permeabiliteit
Membranen definiëren volumes.
Bij semipermeabel gaan sommige deeltjes
er wel door heen en andere niet (grootte).
Het ligt er ook aan of het
hydrofiel/hydrofoob is.
b. Membranen dynamica
Membranen binnenin één cel bestaat uit veel
verschillende dingen, heeft zijn eigenkenmerken.
1. Lipiden
Vetzuren zijn een lange keten met aan één uiteinde een carboxyl-groep.
Omdat het molecuul uit een hydrofoob en een hydrofiel deel bestaat, is
het een amfipatisch molecuul.
Verzadigde vetzuren zijn lineaire moleculen, alle bindingen kunnen vrij
draaien (C-C).
Onverzadigde vetzuren is er een ‘kink’ in de reeks doordat de C=C
binding een cis-binding is.
Vetzuren hebben een aparte naamgeving (voorbeeld). Dit vetzuur heeft 18 C atomen en
bevat 4 dubbele bindingen. De eerste is geteld vanaf de
vrije -CH3 (de derde C-C binding). De naam wordt dan 18:4
ω-3.
Fosforlipiden zijn de meest voorkomende lipidenklasse,
zit in bacteriën en eukaryoten cellen. De moleculen zijn
amfipatisch. Ze bestaan uit verschillende groepen, een
fosfaat groep, met een glycerol molecuul eraan gebonden
via een hydroxiele groep. De andere twee hydroxiele
groepen zitten vast aan vetzuren (verschil per lipide). Het
bestaat ook uit een hydrofiele kop groep, erg divers alleen
de hydrofiliteit is overal hetzelfde.
Sfinogosines hebben een amino-alcohol-ruggengraat waaraan één waterstofketen is
bevestigd.
Cerebroside is een sfinogosine met een extra waterstofketen en een suikergedeelte eraan
vastgemaakt.
Cholesterol is een steroïde lipide, de membranen zijn beter bestand tegen
temperatuurschommelingen (alleen in eukaryoten membranen). Het heeft slechts één
hydroxylgroep als het enige hydrofiele deel van het molecuul.
, 2. Bilayer
1. Maken van membranen
Hydrofobe vetzuren hebben in water altijd een
hydrofobisch effect
De oliedruppels komen toevallig bij elkaar waardoor
het eromheen zo klein mogelijk is.
De kop zit naar het water gericht, de staart naar
boven. Als het oppervlak vol zit vormt het een micelle,
een bal met kop naar buiten staart naar binnen.
Dit kan ook ontstaan bij lipiden
Doordat de staartjes tegen elkaar aankomen/bewegen wordt de
micelle vlak en ontstaat er een laag een bilayer sheet. Een laag is niet
voordelig (groter oppervlakte) waardoor de laag zichzelf gaat sluiten
Liposomen. Liposomen groeien uit tot cellen/membranen van een cel.
2. Membraan functie en dynamica
a. Membraan permeabiliteit
Membranen definiëren volumes.
Bij semipermeabel gaan sommige deeltjes
er wel door heen en andere niet (grootte).
Het ligt er ook aan of het
hydrofiel/hydrofoob is.
b. Membranen dynamica
Membranen binnenin één cel bestaat uit veel
verschillende dingen, heeft zijn eigenkenmerken.