Samenvatting Apotheekbeheer
Hoofdstuk 1 – Toedienen van geneesmiddelen
1.1: Toedieningsvormen
- Lokaal = op plek van aandoening
- Systemisch = verspreiding door hele lichaam
IV = intraveneus = in de ader Parenteraal
IM = intramusculair = in de spier Slijmvliezen
IC= intracardiaal = in het hart Inhalatie
IP = intraperitoniaal = in de buikholte Dermaal & transdermaal
IT = intrathoracaal = in de borstholte Cutaan & subcutaan
Oraal Epiduraal
Rectaal Intra-articulair = in het gewricht
Nasaal Sonde
1.2: Lokale toediening
= topicale toediening
- Wordt niet/nauwelijks in bloed opgenomen
- Weinig bijwerkingen
- Geschikt voor makkelijk bereikbare plaatsen
➔ Niet geschikt voor over het lichaam verspreide (gegeneraliseerde) aandoeningen
Opname is afhankelijk van
- Dikte van de huid
- Keratolytica
- Mate van de hydratatie van de huid
- Temperatuur & vochtigheid omgeving
- Lipofiel karakter van de werkzame stof
Toedieningsvormen
- Zalf
- Crème
- Spray
- Wassing
- Druppels
- Pour-on
- Uierinjector
Oor
- Druppels, zalf, oorcleaner (reiniging), oorzalf/druppels (oorontsteking)
➔ Vooraf altijd controle trommelvlies i.v.m. ototoxiteit
Oog
- Druppels (kort, vertroebelt niet), zalf (lang, geeft een waas), gel
1.3: Systemische toediening – Oraal ‘Gewone pil’ → meeste maagklachten
= behandeling interne organen Capsule → wanneer medicatie anders
= behandeling van over het lichaam verspreide aandoeningen in de maag wordt verteerd
Oraal Zetpil → niet door lever afgebroken
- Direct in de bek → tablet/bolus, pil/capsule, pasta
- Over/door voeding → poeder/granulaat, stroop/drankje, gemedicineerd voer/topdressing
- Via drinkwater; makkelijk, maar nooit duidelijk hoeveel het dier binnenkrijgt
, 1.4: Systemische toediening – Parenteraal
- Per injectie
- Toediening meestal door DA
- Formaat naald en spuit aangepast op grootte dier en dikte van injectiepreparaat
- Hygiëne → steriele naald & spuit, weggooimateriaal, voorkom aanraken naald
• Vaakst SC, IV en IM; soms intradermaal/intracutaan, IP, intra-articulair en epiduraal →
afhankelijk van diersoort, individuele patiënt, gezondheidstoestand, snelheid van de werking,
oorzaak van de ziekte, diergeneesmiddel, hoeveelheid medicijn en aantal patiënten
Meegeven medicatie
1. Juiste medicijn – juiste naam, goede dosering
2. Juiste dosering – aantal mg per stuk, hoeveel daags
3. Houdbaarheidsdatum + hoe te bewaren
1.7: Farmacokinetiek
= wat doet het lichaam met het toegediende medicijn
1. Opname in bloedbaan (absorptie)
2. Verdeling in lichaam (distributie)
3. Omzetting door lichaam (metabolisme)
4. Uitscheiding (excretie)
Werkzame, veilige dosis
1. Werkzame concentratie
➔ Van belang voor bepalen dosering
➔ Minimaal effectieve concentratie (MEC)
2. Veilige concentratie
➔ Minimale toxische concentratie (MTC)
➔ Therapeutisch raam tussen MEC & MTC
Dosering
- Afhankelijk van MEC & MTC, snelheid van omzetting/uitscheiding
- Hierdoor verschil in aantal mg/kg en doseringsinterval
Distributie
= verplaatsing medicatie naar het doelorgaan
➔ Is nooit gelijkmatig
- Gebonden aan albumine in bloed <-> vrij in de bloedbaan
- Eigenschap van weefsel → zuur/basisch, vet, pH omlaag bij ontsteking
Metabolisme en eliminatie
Uitscheiding medicatie
1. In dezelfde onveranderde vorm
2. Als metabolieten (omgezette stoffen) → is soms ‘het medicijn’ bv. prednison →
prednisolon → is vaak niet meer werkzaam
- Belangrijke rol lever en nieren
- Halfwaardetijd = tijd die het duurt voor halvering concentratie
- Entero-hepatische kringloop bij sommige medicijnen = het medicijn (metaboliet) dat met gal is
afgevoerd naar darm wordt opnieuw opgenomen door darmcellen en kan weer werkzaam zijn
Bloed-hersenbarrière (BHB)
- Ingebouwd beveiligingssysteem
- Laat hele kleine stoffen & vetoplosbare (lipofiele) stoffen door
Hoofdstuk 1 – Toedienen van geneesmiddelen
1.1: Toedieningsvormen
- Lokaal = op plek van aandoening
- Systemisch = verspreiding door hele lichaam
IV = intraveneus = in de ader Parenteraal
IM = intramusculair = in de spier Slijmvliezen
IC= intracardiaal = in het hart Inhalatie
IP = intraperitoniaal = in de buikholte Dermaal & transdermaal
IT = intrathoracaal = in de borstholte Cutaan & subcutaan
Oraal Epiduraal
Rectaal Intra-articulair = in het gewricht
Nasaal Sonde
1.2: Lokale toediening
= topicale toediening
- Wordt niet/nauwelijks in bloed opgenomen
- Weinig bijwerkingen
- Geschikt voor makkelijk bereikbare plaatsen
➔ Niet geschikt voor over het lichaam verspreide (gegeneraliseerde) aandoeningen
Opname is afhankelijk van
- Dikte van de huid
- Keratolytica
- Mate van de hydratatie van de huid
- Temperatuur & vochtigheid omgeving
- Lipofiel karakter van de werkzame stof
Toedieningsvormen
- Zalf
- Crème
- Spray
- Wassing
- Druppels
- Pour-on
- Uierinjector
Oor
- Druppels, zalf, oorcleaner (reiniging), oorzalf/druppels (oorontsteking)
➔ Vooraf altijd controle trommelvlies i.v.m. ototoxiteit
Oog
- Druppels (kort, vertroebelt niet), zalf (lang, geeft een waas), gel
1.3: Systemische toediening – Oraal ‘Gewone pil’ → meeste maagklachten
= behandeling interne organen Capsule → wanneer medicatie anders
= behandeling van over het lichaam verspreide aandoeningen in de maag wordt verteerd
Oraal Zetpil → niet door lever afgebroken
- Direct in de bek → tablet/bolus, pil/capsule, pasta
- Over/door voeding → poeder/granulaat, stroop/drankje, gemedicineerd voer/topdressing
- Via drinkwater; makkelijk, maar nooit duidelijk hoeveel het dier binnenkrijgt
, 1.4: Systemische toediening – Parenteraal
- Per injectie
- Toediening meestal door DA
- Formaat naald en spuit aangepast op grootte dier en dikte van injectiepreparaat
- Hygiëne → steriele naald & spuit, weggooimateriaal, voorkom aanraken naald
• Vaakst SC, IV en IM; soms intradermaal/intracutaan, IP, intra-articulair en epiduraal →
afhankelijk van diersoort, individuele patiënt, gezondheidstoestand, snelheid van de werking,
oorzaak van de ziekte, diergeneesmiddel, hoeveelheid medicijn en aantal patiënten
Meegeven medicatie
1. Juiste medicijn – juiste naam, goede dosering
2. Juiste dosering – aantal mg per stuk, hoeveel daags
3. Houdbaarheidsdatum + hoe te bewaren
1.7: Farmacokinetiek
= wat doet het lichaam met het toegediende medicijn
1. Opname in bloedbaan (absorptie)
2. Verdeling in lichaam (distributie)
3. Omzetting door lichaam (metabolisme)
4. Uitscheiding (excretie)
Werkzame, veilige dosis
1. Werkzame concentratie
➔ Van belang voor bepalen dosering
➔ Minimaal effectieve concentratie (MEC)
2. Veilige concentratie
➔ Minimale toxische concentratie (MTC)
➔ Therapeutisch raam tussen MEC & MTC
Dosering
- Afhankelijk van MEC & MTC, snelheid van omzetting/uitscheiding
- Hierdoor verschil in aantal mg/kg en doseringsinterval
Distributie
= verplaatsing medicatie naar het doelorgaan
➔ Is nooit gelijkmatig
- Gebonden aan albumine in bloed <-> vrij in de bloedbaan
- Eigenschap van weefsel → zuur/basisch, vet, pH omlaag bij ontsteking
Metabolisme en eliminatie
Uitscheiding medicatie
1. In dezelfde onveranderde vorm
2. Als metabolieten (omgezette stoffen) → is soms ‘het medicijn’ bv. prednison →
prednisolon → is vaak niet meer werkzaam
- Belangrijke rol lever en nieren
- Halfwaardetijd = tijd die het duurt voor halvering concentratie
- Entero-hepatische kringloop bij sommige medicijnen = het medicijn (metaboliet) dat met gal is
afgevoerd naar darm wordt opnieuw opgenomen door darmcellen en kan weer werkzaam zijn
Bloed-hersenbarrière (BHB)
- Ingebouwd beveiligingssysteem
- Laat hele kleine stoffen & vetoplosbare (lipofiele) stoffen door