Hoofdstuk 2
Globalisatie:
1.Toenemende macht van het grote internationaal operende bedrijfsleven
2. Versnelling van het proces van internationale omafhankelijkheid
Globalisatie index:
Economische integratie, technische integratie, politieke participatie en
internationale contacten
Versnelde globalisatie:
- Liberalisering van privaat instellingen (minderbemoeinis overheid)
- Ontwikkeling technologie
- Korter wordende PLC
- Harmonisering product voorkeuren
Ruilhandel:
- Zuivere ruilhandel: hierbij worden goederen tegen goederen geruild
- Compensatiehandel: hierbij worden fabrieksinstallaties geleverd, die betaald
worden met
producten die de nieuwe fabriek levert
Redenen voor compensatiehandel:
Internationale schuldencrisis, betalingsbalansproblemen, toenemend tekort aan
grondstoffen,
technologische voorsprong, geringe toegang tot (wereld)markt, vergroting van
afzetmogelijkheden, verbetering van inkoopmogelijkheden, vermindering van
uitstaande vorderingen op afnemers, afbouwen van magazijnvoorraden,
benutting van overcapaciteit
Vormen compensatiehandel:
- Counterpurchases
- Buy back
- Offset
- Evidence account
Succesvolle ruiltransacties:
• Vooraf moet worden besloten of een ruilhandelstransactie geheel of gedeeltelijk
door de
onderneming zelf afgehandeld zal worden
• De kosten moeten in de prijzen worden verwerkt
• Bekendheid met het land. Hierbij gaat het om kennis van de politieke
organisatie en de
overheidsvoorschriften van een vreemd land
• Bekendheid met het product
• Bekendheid met de procedures
, Hoofdstuk 3
Handelstheorieen:
Mercantilisme
1. Streven naar overschot handelsbalans, dus exporteren
2. Daardoor toename goudvoorraad, dus welvaart toename
3. Rol overheid: Export promoten, import afremmen (neigt naar protectionisme)
Adam Smith
1. Marktmechanisme draagt zorg voor efficiënte allocatie en stabiel evenwicht
=> advies: overheid dient zich terug te trekken
Neomercantilisme
1. Handelsoverschot beschouwd men als positief en handelstekort als negatief
2. Overheid op de stoel als exporteur
Bilaterale handel:
Handel tussen 2 landen, mensen, organisaties
Land A maakt product A makkelijker dan product B
Land B maakt product B makkelijker dam product A
Ruilen is daarom gunstig
Rybczinski theorema:
De inzet van bijv. arbeid in de ene sector zal ertoe leiden dat er minder ingezet
kan worden in de
andere sector
Leonitief-paradox:
De werkelijkheid wijkt af van de theorie
2 soorten timelags:
- imitatievertraging (product(ie) imitatie)
- reactie vertraging (bewustwording consumenten)
Concurrentievoordeel Porter, 4 factoren:
• De intensiteit van de concurrentie;
• De aanwezigheid van bepaalde productiefactoren;
• De aard van de binnenlandse vraag;
• Het patroon van samenwerken en uitbesteden in een industriële bedrijfstak.
Protectionisme (oOverheidsingrijpen):
- Werkgelegenheids argument
- Opvoedings argument
- Dumpings argument
Globalisatie:
1.Toenemende macht van het grote internationaal operende bedrijfsleven
2. Versnelling van het proces van internationale omafhankelijkheid
Globalisatie index:
Economische integratie, technische integratie, politieke participatie en
internationale contacten
Versnelde globalisatie:
- Liberalisering van privaat instellingen (minderbemoeinis overheid)
- Ontwikkeling technologie
- Korter wordende PLC
- Harmonisering product voorkeuren
Ruilhandel:
- Zuivere ruilhandel: hierbij worden goederen tegen goederen geruild
- Compensatiehandel: hierbij worden fabrieksinstallaties geleverd, die betaald
worden met
producten die de nieuwe fabriek levert
Redenen voor compensatiehandel:
Internationale schuldencrisis, betalingsbalansproblemen, toenemend tekort aan
grondstoffen,
technologische voorsprong, geringe toegang tot (wereld)markt, vergroting van
afzetmogelijkheden, verbetering van inkoopmogelijkheden, vermindering van
uitstaande vorderingen op afnemers, afbouwen van magazijnvoorraden,
benutting van overcapaciteit
Vormen compensatiehandel:
- Counterpurchases
- Buy back
- Offset
- Evidence account
Succesvolle ruiltransacties:
• Vooraf moet worden besloten of een ruilhandelstransactie geheel of gedeeltelijk
door de
onderneming zelf afgehandeld zal worden
• De kosten moeten in de prijzen worden verwerkt
• Bekendheid met het land. Hierbij gaat het om kennis van de politieke
organisatie en de
overheidsvoorschriften van een vreemd land
• Bekendheid met het product
• Bekendheid met de procedures
, Hoofdstuk 3
Handelstheorieen:
Mercantilisme
1. Streven naar overschot handelsbalans, dus exporteren
2. Daardoor toename goudvoorraad, dus welvaart toename
3. Rol overheid: Export promoten, import afremmen (neigt naar protectionisme)
Adam Smith
1. Marktmechanisme draagt zorg voor efficiënte allocatie en stabiel evenwicht
=> advies: overheid dient zich terug te trekken
Neomercantilisme
1. Handelsoverschot beschouwd men als positief en handelstekort als negatief
2. Overheid op de stoel als exporteur
Bilaterale handel:
Handel tussen 2 landen, mensen, organisaties
Land A maakt product A makkelijker dan product B
Land B maakt product B makkelijker dam product A
Ruilen is daarom gunstig
Rybczinski theorema:
De inzet van bijv. arbeid in de ene sector zal ertoe leiden dat er minder ingezet
kan worden in de
andere sector
Leonitief-paradox:
De werkelijkheid wijkt af van de theorie
2 soorten timelags:
- imitatievertraging (product(ie) imitatie)
- reactie vertraging (bewustwording consumenten)
Concurrentievoordeel Porter, 4 factoren:
• De intensiteit van de concurrentie;
• De aanwezigheid van bepaalde productiefactoren;
• De aard van de binnenlandse vraag;
• Het patroon van samenwerken en uitbesteden in een industriële bedrijfstak.
Protectionisme (oOverheidsingrijpen):
- Werkgelegenheids argument
- Opvoedings argument
- Dumpings argument