Inhoudsopgave
Kwaliteit........................................................................................................................................................ 1
Normering..................................................................................................................................................... 2
Auditeren...................................................................................................................................................... 4
Zorg en Voedsel............................................................................................................................................. 5
Kwaliteitsbenaderingen en Theorieën............................................................................................................ 6
DMIAC........................................................................................................................................................... 8
Kwaliteit in Dienstverlening........................................................................................................................... 9
Inhoudt: Samenvatting van de stof in de powerpoints.
Toetscriteria:
De student:
Kan de belangrijkste principes van de ISO 9001 en auditing benoemen
Kan een opsomming geven van relevante normeringen (bijv. NEN) en certificeringen (ISO
45001) en benoemt de voor- en nadelen van certificering voor een bedrijf.
Kan verwoorden wat de componenten van een managementsysteem zijn en licht toe wat de
rol van cultuur en gedrag hierin is (bijv. veiligheidsladder).
Kan de belangrijkste principes verwoorden van de ISO 45001 en geeft de verschillen met de
OHSAS aan.
Kent verschillende kwaliteitsdefinities, -theorieën en instrumenten (bijv. Deming, Ishikawa,
Lean, Six Sigma) en licht deze, en het belang van borging, toe voor een gegeven casus.
Kwaliteit
SHEQ= Safety, Health, Environment & Quality
Safety= algemene veiligheid op de werkvloer
, Health= Arbeidsomstandigheden, gezondheid van de medewerkers.
Environment= Impact op het milieu
Quality= Quality Assurance(QA) en Quality Control(QC)
Quality Assurance(QA)= kwaliteitsborging, beheersen en verbeteren van processen.
Quality Controle(QC)= Meten van eigenschappen van diensten en producten.
Kwaliteit= Activiteiten die in een organisatie worden verricht om de producten of diensten
tegen zo laag mogelijke kosten op het juiste kwaliteitsniveau te produceren.
Positief risico is een kans
Negatief risico is een bedreiging
Soorten risicomodellen:
SWOT= Strengths, Weaknesses, Opportunities & Threats.
DESTEP= Demografisch, Economisch, Sociaal-Cultureel, Technologisch, Ecologisch &
Politiek/Wetgeving. Wordt gebruikt bij bijv. uitbreiding naar een nieuw land.
5 krachten model van Porter= Concurrentie in een bedrijfstak
Wil-bedrijf= Een proactief bedrijf met een intrinsieke motivatie om het ‘goed’ te doen.
Moet-bedrijf= Een reactief bedrijf, certificering wordt ‘afgedwongen’ door afnemers.
Missie= Antwoord op de vraag: ‘wat DOET de organisatie’
Visie= Antwoord op de vraag: ‘wat WIL de organisatie’
Strategie= Een concrete invulling van de doelstellingen die het bedrijf in de nabije toekomst
wil bereiken.
Cultuur= Een verzameling van zichtbare en onzichtbare drijfveren binnen de organisatie.
Veelal gebaseerd op ongeschreven regels en impliciete verstandhouding.
Klimaat= de sfeer binnen een bedrijf.
Gedrag= wat je mensen ziet doen of laten.
De invloed van cultuur, klimaat en gedrag op kwaliteitsmanagement:
- Een prettige werkomgeving/werkklimaat bevordert de kwaliteit.
- Door bestaande gewoontes kan het constante verbetermanagement uit het oog
worden verloren.
- Voor de kwaliteit is het belangrijk dat afspraken nagekomen worden en dat men
elkaar kan aanspreken op gedrag.
Normering
ISO= International Organization for Standerdization.
Kreeg in 1982 de opdracht om 1 internationale norm te ontwikkelen.