PROBLEEM 3
1. Wat is het gevolg van een beding waarbij de overdracht van een goed wordt uitgesloten of
verboden?
Zaken en beperkte rechten:
Art 3:83 lid 1 acht zaken en beperkte rechten overdraagbaar, tenzij de wet (formele wet bv
art 3:226 lid 4 en 5:70) of de aard van het recht zich daartegen verzet.
Zaken en beperkte rechten kunnen niet door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar
onoverdraagbaar gemaakt worden. De goederenrechtelijke rechten vormen een gesloten
systeem. Dit kan elke verbintenisrechtelijk worden geregeld en ook het bedingen van een
kwalitatieve verplichting tot niet overdragen is niet mogelijk, art 6:252 lid 5.
Art 3:83 lid 2 vormt een uitzondering op de overdraagbaarheid van vorderingsrechten voor
het geval schuldeiser en schuldenaar die hebben uitgesloten.
Er zal een wettelijke grondslag moeten bestaan voor zo een beperking (zoals art 5:91 lid 1
voor erfpacht). Nr. 308
Vorderingen: gestipuleerde uitzondering
Overdraagbaarheid van een vordering kan wel worden uitgesloten door crediteur en
debiteur van de vordering, dit met goederenrechtelijke werking tegenover derden. Dit kan bij
wijze van algemene voorwaarden of als stilzwijgend 3:83 lid 2.
Coface/Intergamma: een beding waarbij onoverdraagbaarheid wordt gestipuleerd
uitsluitend verbintenisrechtelijke werking heeft, tenzij uit de (naar objectieve maatstaven uit
te leggen) formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld
in 3:83 lid 2 is beoogd.
Indien sprake is van een overdrachtsverbod met goederenrechtelijke werking, dan kan
degene die zich een onoverdraagbare vordering laat overragen, niettemin zodanig
beschermd worden tegen dei onoverdraagbaarheid dat toch een overdracht tot stand komt.
Dus wie zich een onoverdraagbare vordering laat overdragen, kan zodanig beschermd
worden tegen die onoverdraagbaarheid dat toch een overdracht tot stand komt. Dit gebeurt
niet door art. 3:88 BW, aangezien geen sprake is van beschikkingsonbevoegdheid, maar van
onoverdraagbaarheid (Oryx/ Van Eesteren). Het gebeurt wel door art. 3:36 BW, dat een
derde tegen onjuistheid van zijn redelijk vertrouwen in het ontstaan, begaan en tenietgaan
van rechtsbetrekkingen beschermt ten koste van degene die hem op het verkeerde been
heeft gezet. Ingevolge dit artikel kan het onoverdraagbaarheidsbeding van art. 3:83 lid 2
BW niet worden ingeroepen tegen een derde, die is afgegaan op de verklaring van partijen,
zonder dat hij het bijzondere beding kende of behoorde te kennen.
2. Heeft het feit dat iemand een goed heeft gekregen van een beschikkingsonbevoegde
zonder meer tot gevolg dat de overdracht of vestiging ongeldig is?
Ratio
In art 3:86-87 gaat het om bescherming van derden die van een beschikkingsonbevoegde
voorganger roerende niet registerzaken, order- of toondervorderingen hadden verkregen
dan wel aanleiding daarin of beperkte rechten daarop. Voorwaarde is bezitsverschaffing ex
3:90 of 93. Als niet aan die voorwaarde is voldaan dan is er bescherming tegen de
beschikkingsbevoegdheid op grond van art 3:88.
1
1. Wat is het gevolg van een beding waarbij de overdracht van een goed wordt uitgesloten of
verboden?
Zaken en beperkte rechten:
Art 3:83 lid 1 acht zaken en beperkte rechten overdraagbaar, tenzij de wet (formele wet bv
art 3:226 lid 4 en 5:70) of de aard van het recht zich daartegen verzet.
Zaken en beperkte rechten kunnen niet door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar
onoverdraagbaar gemaakt worden. De goederenrechtelijke rechten vormen een gesloten
systeem. Dit kan elke verbintenisrechtelijk worden geregeld en ook het bedingen van een
kwalitatieve verplichting tot niet overdragen is niet mogelijk, art 6:252 lid 5.
Art 3:83 lid 2 vormt een uitzondering op de overdraagbaarheid van vorderingsrechten voor
het geval schuldeiser en schuldenaar die hebben uitgesloten.
Er zal een wettelijke grondslag moeten bestaan voor zo een beperking (zoals art 5:91 lid 1
voor erfpacht). Nr. 308
Vorderingen: gestipuleerde uitzondering
Overdraagbaarheid van een vordering kan wel worden uitgesloten door crediteur en
debiteur van de vordering, dit met goederenrechtelijke werking tegenover derden. Dit kan bij
wijze van algemene voorwaarden of als stilzwijgend 3:83 lid 2.
Coface/Intergamma: een beding waarbij onoverdraagbaarheid wordt gestipuleerd
uitsluitend verbintenisrechtelijke werking heeft, tenzij uit de (naar objectieve maatstaven uit
te leggen) formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld
in 3:83 lid 2 is beoogd.
Indien sprake is van een overdrachtsverbod met goederenrechtelijke werking, dan kan
degene die zich een onoverdraagbare vordering laat overragen, niettemin zodanig
beschermd worden tegen dei onoverdraagbaarheid dat toch een overdracht tot stand komt.
Dus wie zich een onoverdraagbare vordering laat overdragen, kan zodanig beschermd
worden tegen die onoverdraagbaarheid dat toch een overdracht tot stand komt. Dit gebeurt
niet door art. 3:88 BW, aangezien geen sprake is van beschikkingsonbevoegdheid, maar van
onoverdraagbaarheid (Oryx/ Van Eesteren). Het gebeurt wel door art. 3:36 BW, dat een
derde tegen onjuistheid van zijn redelijk vertrouwen in het ontstaan, begaan en tenietgaan
van rechtsbetrekkingen beschermt ten koste van degene die hem op het verkeerde been
heeft gezet. Ingevolge dit artikel kan het onoverdraagbaarheidsbeding van art. 3:83 lid 2
BW niet worden ingeroepen tegen een derde, die is afgegaan op de verklaring van partijen,
zonder dat hij het bijzondere beding kende of behoorde te kennen.
2. Heeft het feit dat iemand een goed heeft gekregen van een beschikkingsonbevoegde
zonder meer tot gevolg dat de overdracht of vestiging ongeldig is?
Ratio
In art 3:86-87 gaat het om bescherming van derden die van een beschikkingsonbevoegde
voorganger roerende niet registerzaken, order- of toondervorderingen hadden verkregen
dan wel aanleiding daarin of beperkte rechten daarop. Voorwaarde is bezitsverschaffing ex
3:90 of 93. Als niet aan die voorwaarde is voldaan dan is er bescherming tegen de
beschikkingsbevoegdheid op grond van art 3:88.
1