o Hoofdstuk 1: Een wereld van verschillen
Een maatstaf voor de welvaart is het bbp per hoofd van de bevolking. Dit is ook wel het gemiddelde
primaire inkomen van één inwoner in dat land. Het nadeel van deze indicator is dat het niet aangeeft
hoe de inkomens verdeeld zijn, het verschil tussen rijk & arm kan dan dus alsnog groot zijn.
Armoedegrens= bedrag dat minimaal nodig is om menswaardig te kunnen leven (genoeg toegang
tot kledingen, voedsel , water , huisvesting, gezondheidszorg & onderwijs)
De Lorenzcurve: geeft weer hoe het inkomen in een land is verdeeld over de bevolking. Daarmee is
dus te zien hoe groot het verschil is tussen arm & rijk.
In de grafiek van de Lorenzcurve is af te lezen voor welk percentage van het inkomen een bepaald
percentage van de bevolking verantwoordelijk is. In onderstaande grafiek zie je bijvoorbeeld dat de
armste 20% van de bevolking relatief weinig inkomen heeft en juist de rijkste 20% verantwoordelijk
is voor meer dan de helft van het inkomen.
In het algemeen geldt: hoe boller de buik die de Lorenzcurve vormt, hoe schever de
inkomensverdeling
Bron: MrChadd
Primaire inkomensverdeling= de verdeling van de primaire inkomens, dus de beloning van alle
productiefactoren.
Secundaire inkomensverdeling= de verdeling van de secundaire inkomens, dus het inkomen dat
gecorrigeerd is met de aftrek van belasting & premies en de bijkomst van uitkeringen & toeslagen.
De informele sector heeft productie dat niet wordt geregistreerd. Hierdoor geeft het bbp niet het
juiste beeld over de koopkracht van een land.
Omrekenen met de wisselkoers:
$1 = BIF 500
- van dollar naar BIF → x 500
- van BIF naar dollar → ÷ 500
Koopkrachtpariteit= de omrekeningfactor die wordt bepaald door het berekenen van de prijs van
goederen e/o diensten in de lokale munteenheid.
, Dus als een hamburger in de VS $1 kost en in Burundi 600 BIF dan is de koopkrachtpariteit:
$1 = BIF 600
Human Development Index (HDI)= een indexcijfer dat een gewogen gemiddelde neemt van
meerdere welvaartsindicatoren. Het is dus een goede welvaartsmaatstaf.
o Hoofdstuk 2: Het internationale economisch verkeer
Arbeidsdeling/arbeidsverdeling= de verdeling van het productieproces in deeltaken.
Internationale/buitenlandse handel= ruiltransacties waarbij de nationale grenzen worden
overschreden. Deze ruiltransacties worden import (invoer) & export (uitvoer) genoemd.
Globalisering= internationale vervlechting van het economisch verkeer door bijvoorbeeld het
verplaatsen van arbeid, beleggen in het buitenland en import & export.
Saldo op de handelsbalans= het verschil tussen de uitvoerontvangsten (opbrengst export) & de
invoerkosten (kosten import).
Zijn de ontvangsten groter dan de kosten? → handelsoverschot
Zijn de kosten groter dan de ontvangsten? → handelstekort
Invoer/uitvoervolume= de hoeveelheid goederen
Invoer/uitvoerwaarde= de prijs van de goederen in totaal
Er geldt:
Waarde = volume x prijs
Quote: een bepaalde waarde wordt vergeleken met het bbp
Invoer/importquote= (invoer) / (bbp) x 100%
Uitvoer/exportquote= (uitvoer) / (bbp) x 100%
Hoe hoger de som van de invoer- & uitvoerquote, hoe meer internationale transacties → open
economie
Gesloten economie/autarkie: som van de invoer- & uitvoerquote is gelijk aan 0
Wederuitvoer= goederen die worden ingevoerd, tijdelijk in het eigendom van het land zijn, en
daarna weer worden uitgevoerd.
Doorvoer= goederen die worden ingevoerd en daarna weer uitgevoerd. Deze goederen worden dus
niet eigendom van het land.
Twee soorten kapitaalverkeer:
- Geldstromen die betrekking hebben op buitenlandse beleggingen. Het doel hiervan is
inkomen verdienen of het vergroten van het vermogen door koerswinsten. Er is geen
interesse in zeggenschap.
- Geldstromen die betrekking hebben op directe buitenlandse investeringen. Hierbij is er wel
interesse in zeggenschap. Directe buitenlandse investeringen zijn:
Transacties in aandelen met als doel de zeggenschap in een buitenlandse
onderneming te verwerven.
De investeringen in buitenlands onroerend goed als huizen, kantoren en
fabriekscomplexen.
De onderlinge leningen binnen een concern.