Samenvattingen Social Development Parke et al. (2019)
Hoofdstuk 1 (14-36)
Functie van theorieën over sociale ontwikkeling:
- Organiseren en integreren van bestaande informatie om ontwikkeling van kinderen te
verklaren.
- Testbare en falsifieerbare hypothesen en voorspellingen kunnen doen over gedrag van
kinderen.
Verschillende perspectieven op sociale ontwikkeling:
1. Psychodynamische perpectief
Sigmund Freud
“Psychosociale groei wordt gestuurd vanuit onbewuste, biologische motieven en instincten en
wordt gevormd door de omgeving, met name familieleden. ”
3 fases ontwikkeling persoonlijkheid:
1. Id pleasure principle= focus op genot en behoeften)
2. Ego rationeel = behoeften worden bevredigd door passend gedrag te vertonen
3. Superego In staat om te internaliseren en ontwikkeling van bewustzijn.
5 fasen: ‘Manier waarop kinderen deze fasen doorkomen is van grote invloed op latere
ontwikkeling.’
1. Oral stage = ontdekking via mond (1-2/3 jaar)
2. Anal stage = ontwikkeling toilet (2/3-5/6 jaar)
3. Phallic stage = Interesse in seksuele anatomie en handelingen
- Oedipus Complex = Jongens aangetrokken tot moeder, afkeer en rivaliteit naar vader.
- Electra Complex = Meisjes aangetrokken tot vader, afkeer naar moeder.
4. Latency period = Minder aandacht voor andere geslacht, meer aandacht zelfde geslacht (6
jaar- puberteit)
5. Genitial period = Passende seksuele verlangens naar leeftijdsgenoten.
Erik Erikson
“Veelal zelfde opvattingen als Freud, maar de omgeving is belangrijk.”
Fasen worden doorgetrokken naar volwassenheid. Per fase doelen bepaald en bijhorende
risico’s bij falen van doelen.
,Discussiepunten psychodynamic perspective:
- Stellingen in theorie van Freud zijn lastig empirisch te testen.
- Freuds theorie is niet gebaseerd op observaties van kinderen, maar volwassenen.
- Freuds dataverzamelingmethoden waren waarschijnlijk biased
- De focus op sexuele ontwikkeling is te minimaal en overdreven.
- Eriksons observatie betreft wel kinderen
- Alternatieve interpretaties zijn mogelijk
- Weinig specificering over de fases
2. Traditional learning theory perspective
Verschillende leertheorieën:
, - Klassieke conditionering (Watson & Pavlov)
- Operante conditionering = straf en beloning (Skinner)
- Drive-reduction theory = Operante- en klassieke conditionering werkt alleen met drive
reduction, primaire behoeften werken als motivatie. (Hull)
Discussiepunten van traditional learning theory perspective:
- Niet gevoelig voor ontwikkeling op het gebied van cognitie, emotie en sociaal.
- Weinig aandacht voor biologische factoren
- Geen complete uitleg of beredenering voor individuele verschillen bij kinderen.
3. Cognitive learning perspective
Cognitieve sociale leertheorie:
“kinderen leren door anderen te observeren en imiteren.”
4 factoren die bepalen hoe goed een kind leert door observatie (Bandura, 1997):
1. Oplettendheid, wordt beïnvloed door eerdere ervaringen, relatie met het rolmodel en
situatie van de observatie.
2. Geheugen, kinderen die herhaling, organisatie en andere strategieën gebruiken zijn
effectievere leerlingen.
3. Reproductie, (te) jonge kinderen zijn hier nog niet toe in staat.
4. Motivatie, intrisieke of extrisieke motivatie zorgt voor hogere waarschijnlijkheid van
imitatie.
Reciprocal determination = Proces waarin kind en rolmodel elkaar beïnvloeden.
Bronnen voor ontwikkeling van self-efficacy (Bandura, 1997):
1. Directe ervaringen
2. Observatie van soortgelijke personen die overwinning behalen
3. Ouders en leeftijdsgenoten
4. Biologische en affectieve reacties/gevoelens in sociale situaties.
Collective efficacy = Geloof van een groep in eigen kunnen van groep als geheel om een doel
te behalen.
Discussiepunten cognitieve sociale leertheorie:
- Weinig aandacht voor veranderingen door leeftijd in observatief leren en self-efficacy.
- Weinig aandacht voor de rol van genen, hormonen en andere biologische invloeden.
- Studies zijn weinig vergelijkbaar met het echte leven.
Hoofdstuk 1 (14-36)
Functie van theorieën over sociale ontwikkeling:
- Organiseren en integreren van bestaande informatie om ontwikkeling van kinderen te
verklaren.
- Testbare en falsifieerbare hypothesen en voorspellingen kunnen doen over gedrag van
kinderen.
Verschillende perspectieven op sociale ontwikkeling:
1. Psychodynamische perpectief
Sigmund Freud
“Psychosociale groei wordt gestuurd vanuit onbewuste, biologische motieven en instincten en
wordt gevormd door de omgeving, met name familieleden. ”
3 fases ontwikkeling persoonlijkheid:
1. Id pleasure principle= focus op genot en behoeften)
2. Ego rationeel = behoeften worden bevredigd door passend gedrag te vertonen
3. Superego In staat om te internaliseren en ontwikkeling van bewustzijn.
5 fasen: ‘Manier waarop kinderen deze fasen doorkomen is van grote invloed op latere
ontwikkeling.’
1. Oral stage = ontdekking via mond (1-2/3 jaar)
2. Anal stage = ontwikkeling toilet (2/3-5/6 jaar)
3. Phallic stage = Interesse in seksuele anatomie en handelingen
- Oedipus Complex = Jongens aangetrokken tot moeder, afkeer en rivaliteit naar vader.
- Electra Complex = Meisjes aangetrokken tot vader, afkeer naar moeder.
4. Latency period = Minder aandacht voor andere geslacht, meer aandacht zelfde geslacht (6
jaar- puberteit)
5. Genitial period = Passende seksuele verlangens naar leeftijdsgenoten.
Erik Erikson
“Veelal zelfde opvattingen als Freud, maar de omgeving is belangrijk.”
Fasen worden doorgetrokken naar volwassenheid. Per fase doelen bepaald en bijhorende
risico’s bij falen van doelen.
,Discussiepunten psychodynamic perspective:
- Stellingen in theorie van Freud zijn lastig empirisch te testen.
- Freuds theorie is niet gebaseerd op observaties van kinderen, maar volwassenen.
- Freuds dataverzamelingmethoden waren waarschijnlijk biased
- De focus op sexuele ontwikkeling is te minimaal en overdreven.
- Eriksons observatie betreft wel kinderen
- Alternatieve interpretaties zijn mogelijk
- Weinig specificering over de fases
2. Traditional learning theory perspective
Verschillende leertheorieën:
, - Klassieke conditionering (Watson & Pavlov)
- Operante conditionering = straf en beloning (Skinner)
- Drive-reduction theory = Operante- en klassieke conditionering werkt alleen met drive
reduction, primaire behoeften werken als motivatie. (Hull)
Discussiepunten van traditional learning theory perspective:
- Niet gevoelig voor ontwikkeling op het gebied van cognitie, emotie en sociaal.
- Weinig aandacht voor biologische factoren
- Geen complete uitleg of beredenering voor individuele verschillen bij kinderen.
3. Cognitive learning perspective
Cognitieve sociale leertheorie:
“kinderen leren door anderen te observeren en imiteren.”
4 factoren die bepalen hoe goed een kind leert door observatie (Bandura, 1997):
1. Oplettendheid, wordt beïnvloed door eerdere ervaringen, relatie met het rolmodel en
situatie van de observatie.
2. Geheugen, kinderen die herhaling, organisatie en andere strategieën gebruiken zijn
effectievere leerlingen.
3. Reproductie, (te) jonge kinderen zijn hier nog niet toe in staat.
4. Motivatie, intrisieke of extrisieke motivatie zorgt voor hogere waarschijnlijkheid van
imitatie.
Reciprocal determination = Proces waarin kind en rolmodel elkaar beïnvloeden.
Bronnen voor ontwikkeling van self-efficacy (Bandura, 1997):
1. Directe ervaringen
2. Observatie van soortgelijke personen die overwinning behalen
3. Ouders en leeftijdsgenoten
4. Biologische en affectieve reacties/gevoelens in sociale situaties.
Collective efficacy = Geloof van een groep in eigen kunnen van groep als geheel om een doel
te behalen.
Discussiepunten cognitieve sociale leertheorie:
- Weinig aandacht voor veranderingen door leeftijd in observatief leren en self-efficacy.
- Weinig aandacht voor de rol van genen, hormonen en andere biologische invloeden.
- Studies zijn weinig vergelijkbaar met het echte leven.