7.1
Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen.
Organisme: een levend wezen(individu)
Populatie: groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.
Levensgemeenschap: alle populaties in een ecosysteem.
Ecosysteem: min of meer natuurlijk begrensd deel van een biosfeer(duinen, heiden)
Biotische factoren: invloeden afkomstig van de levende natuur.
Abiotische factoren: invloeden van een levenloze natuur.
- De abiotische factoren in een ecosysteem vormen samen biotoop.
Binnen een ecosysteem heeft elke soort zijn eigen habitat(leefgebied van een organisme)
Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen beschrijven.
- Bodemgesteldheid:
o Zand: grote bodemdeeltjes, veel lucht en weinig water. Kan water niet goed
vasthouden.
o Klei: kleine bodemdeeltjes, veel lucht en veel water. Kan water goed
vasthouden.
o Humus: mengsel van an-/organische stoffen
- Licht:
o Zonplanten
o Daglengte
o Zeeën
Water en temperatuur
Tolerantie: het vermogen van organismen om schommelingen in een abiotische factor te
verdragen.
- Optimum: de waarde van een abiotische factor die het gunstigst is voor het
organisme.
- Beperkende factor: abiotische factor die bepaald hoeveel organismen van een soort
in een gebied kunnen overleven.
, Verspreidingsgebied: het gebied op aarde waar een soort voorkomt.
- Soorten met een grote tolerantie hebben een groot verspreidingsgebied.
7.2
Je kunt binnen een ecosysteem vormen van concurrente en van coöperatie onderscheiden.
Concurrentie: bijv. om voedsel, ruimte of partner.
Concurrentie tussen populaties is meestal minder sterk dan binnen een populatie.
Natuurlijke selectie: de organismen die het best zijn aangepast aan het milieu, hebben de
grootste overlevingskans.
- Bij sterke concurrentie is de selectiedruk groot.
- Door natuurlijke selectie kan de diversiteit in populaties en ecosysteem veranderen.
Je kunt de dynamiek en het evenwicht in een ecosysteem beschrijven:
- Populatiegrootte: gemiddeld aantal organismen van en soort per oppervlakte-
eenheid of per volume-eenheid.
- Factoren die van invloed zijn op de populatiegrootte:
o Concurrentie
o Ziekte
o Geboorte
o Sterfte
o Migratie
o Factoren gemaakt door mens of klimaat.
Biologisch evenwicht: toestand waarin de populatiegrootte van elke soort in een ecosysteem
schommelt om een bepaalde waarde.
Een biologisch evenwicht wordt gehandhaafd door negatieve terugkoppelingen.
- Als de populatie groter wordt, nemen predatie, parasitisme en ziekten toe en neemt
de hoeveelheid voedsel af.
- Als de populatie kleiner wordt, nemen predatie, parasitisme en ziekten af, en neemt
de hoeveelheid voedsel toe.
Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen.
Organisme: een levend wezen(individu)
Populatie: groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die samen een
voortplantingsgemeenschap vormen.
Levensgemeenschap: alle populaties in een ecosysteem.
Ecosysteem: min of meer natuurlijk begrensd deel van een biosfeer(duinen, heiden)
Biotische factoren: invloeden afkomstig van de levende natuur.
Abiotische factoren: invloeden van een levenloze natuur.
- De abiotische factoren in een ecosysteem vormen samen biotoop.
Binnen een ecosysteem heeft elke soort zijn eigen habitat(leefgebied van een organisme)
Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen beschrijven.
- Bodemgesteldheid:
o Zand: grote bodemdeeltjes, veel lucht en weinig water. Kan water niet goed
vasthouden.
o Klei: kleine bodemdeeltjes, veel lucht en veel water. Kan water goed
vasthouden.
o Humus: mengsel van an-/organische stoffen
- Licht:
o Zonplanten
o Daglengte
o Zeeën
Water en temperatuur
Tolerantie: het vermogen van organismen om schommelingen in een abiotische factor te
verdragen.
- Optimum: de waarde van een abiotische factor die het gunstigst is voor het
organisme.
- Beperkende factor: abiotische factor die bepaald hoeveel organismen van een soort
in een gebied kunnen overleven.
, Verspreidingsgebied: het gebied op aarde waar een soort voorkomt.
- Soorten met een grote tolerantie hebben een groot verspreidingsgebied.
7.2
Je kunt binnen een ecosysteem vormen van concurrente en van coöperatie onderscheiden.
Concurrentie: bijv. om voedsel, ruimte of partner.
Concurrentie tussen populaties is meestal minder sterk dan binnen een populatie.
Natuurlijke selectie: de organismen die het best zijn aangepast aan het milieu, hebben de
grootste overlevingskans.
- Bij sterke concurrentie is de selectiedruk groot.
- Door natuurlijke selectie kan de diversiteit in populaties en ecosysteem veranderen.
Je kunt de dynamiek en het evenwicht in een ecosysteem beschrijven:
- Populatiegrootte: gemiddeld aantal organismen van en soort per oppervlakte-
eenheid of per volume-eenheid.
- Factoren die van invloed zijn op de populatiegrootte:
o Concurrentie
o Ziekte
o Geboorte
o Sterfte
o Migratie
o Factoren gemaakt door mens of klimaat.
Biologisch evenwicht: toestand waarin de populatiegrootte van elke soort in een ecosysteem
schommelt om een bepaalde waarde.
Een biologisch evenwicht wordt gehandhaafd door negatieve terugkoppelingen.
- Als de populatie groter wordt, nemen predatie, parasitisme en ziekten toe en neemt
de hoeveelheid voedsel af.
- Als de populatie kleiner wordt, nemen predatie, parasitisme en ziekten af, en neemt
de hoeveelheid voedsel toe.