Biologie H5
Elk organisme neemt stoffen op en geeft af uit de omgeving.
Normwaarde: dat je lichaam rond een bepaalde temperatuur is(37°C)
Dynamisch evenwicht: omgevingstemperatuur en activiteiten je lichaamstemperatuur beïnvloeden.
(dit wordt in stand gehouden door de regelkring)
Homeostase: het in standhouden van een dynamisch evenwicht in het inwendige milieu van
organismen.
In techniek worden ook regelkringen gebruikt.(een huis kamertemperatuur te regelen)
Negatieve terugkoppeling: een toename van het resultaat veroorzaakt een stimulering van het
proces. (daling temperatuur)
Positieve terugkoppeling: toename van resultaat versterkt proces.
Tussen inwendige en uitwendige milieu(omgeving) van een organisme bevindt zich ten minste 1
cellaag.
Longen/blaas/darmen
Homeostatische regelkringen zorgen dat omstandigheden weinig veranderen.
Homeostase is voorbeeld van zelfregulatie van een organisme.
Geslachtshormonen puberteit
Info overdragen: signaalmoleculen
- Deze binden zich aan receptoren in het membraan van andere cellen, de doelwitcellen
- De verbindingen kan een reactie stoppen of op gang brengen.
Hormoonklieren: endocriene klieren
- Afgifte hormonen door hormoonklier: secretie
Klieren met afvoerbuis heten exocriene klieren.
- Excretie
Hormonen werken alleen in organen met cellen met receptoren.
De mate van reactie van een doelwitorgaan wordt door andere bepaald door de concentratie van het
hormoon(hormoonconcentratie)
, Hormoonstelsel: hypofyse – schildklier – bijnieren – eilandjes van Langerhans(alvleesklier) –
teelballen/ eierstokken
1. Hypofyse
- Bestaat uit hypofysevoorkwab / achterkwab
- Het produceert verschillende hormonen (TSH, FSH,LH)
- En het beïnvloedt de werking van andere hormoonklieren.
- De hypofyse produceert ook het groeihormoon.
- Dit hormoon regelt de groei en ontwikkeling.
- FSH en LH beïnvloeden de eierstokken en teelballen.
- Oxytocine stimuleert het ontstaan van weeën.
- Het antidiuretisch hormoon(ADH) regelt de resorptie van water in nieren bij vorming urine.
Hypothalamus:
- Hypothalamus ligt boven de hypofyse.
- Regelt de secretie van hormonen door de hypofyse.
- Door deze 2 zijn het hormoon en zenuwstelsel met elkaar verbonden.
2. schildklier
- In hals tegen luchtpijp.
- Produceert thyroxine(schildklierhormoon), beïnvloed de stofwisseling, vooral door de
verbranding van glucose te stimuleren.
- Als schildklier te veel thyroxine produceert, neemt de intensiteit van de stofwisseling toe.
(kan leiden tot afvallen meer eten)
- Als schildklier te weinig produceert, neemt de intensiteit van de stofwisseling af.
(gewichtstoename en vermoeidheid)
3. eilandjes van langerhans
- Liggen tussen de cellen van de alvleesklier.
- Produceren hormonen insuline en glucagon.
- Deze zorgen voor dat glucoseconcentratie van bloed constant blijft.
- Glucoseconcentratie: bloedsuikerspiegel. (tussen 4 en 8 mmol/L)(normwaarde:5)
- Cellen in lever/spieren zetten glucose om naar glucogeen.
4. nieren en bijnieren
- Produceren epo als ze geen zuurstof krijgen.
- Stimuleert rode bloedcellen in rode beenmerg. Ze vervoeren zuurstof.
- De bijnieren liggen op nieren.
- Bestaat uit bijnierschors en bijniermerg.
- Adrenaline is een hormoon met een snelle kortdurende werking en bevordert de
stofwisseling.
Elk organisme neemt stoffen op en geeft af uit de omgeving.
Normwaarde: dat je lichaam rond een bepaalde temperatuur is(37°C)
Dynamisch evenwicht: omgevingstemperatuur en activiteiten je lichaamstemperatuur beïnvloeden.
(dit wordt in stand gehouden door de regelkring)
Homeostase: het in standhouden van een dynamisch evenwicht in het inwendige milieu van
organismen.
In techniek worden ook regelkringen gebruikt.(een huis kamertemperatuur te regelen)
Negatieve terugkoppeling: een toename van het resultaat veroorzaakt een stimulering van het
proces. (daling temperatuur)
Positieve terugkoppeling: toename van resultaat versterkt proces.
Tussen inwendige en uitwendige milieu(omgeving) van een organisme bevindt zich ten minste 1
cellaag.
Longen/blaas/darmen
Homeostatische regelkringen zorgen dat omstandigheden weinig veranderen.
Homeostase is voorbeeld van zelfregulatie van een organisme.
Geslachtshormonen puberteit
Info overdragen: signaalmoleculen
- Deze binden zich aan receptoren in het membraan van andere cellen, de doelwitcellen
- De verbindingen kan een reactie stoppen of op gang brengen.
Hormoonklieren: endocriene klieren
- Afgifte hormonen door hormoonklier: secretie
Klieren met afvoerbuis heten exocriene klieren.
- Excretie
Hormonen werken alleen in organen met cellen met receptoren.
De mate van reactie van een doelwitorgaan wordt door andere bepaald door de concentratie van het
hormoon(hormoonconcentratie)
, Hormoonstelsel: hypofyse – schildklier – bijnieren – eilandjes van Langerhans(alvleesklier) –
teelballen/ eierstokken
1. Hypofyse
- Bestaat uit hypofysevoorkwab / achterkwab
- Het produceert verschillende hormonen (TSH, FSH,LH)
- En het beïnvloedt de werking van andere hormoonklieren.
- De hypofyse produceert ook het groeihormoon.
- Dit hormoon regelt de groei en ontwikkeling.
- FSH en LH beïnvloeden de eierstokken en teelballen.
- Oxytocine stimuleert het ontstaan van weeën.
- Het antidiuretisch hormoon(ADH) regelt de resorptie van water in nieren bij vorming urine.
Hypothalamus:
- Hypothalamus ligt boven de hypofyse.
- Regelt de secretie van hormonen door de hypofyse.
- Door deze 2 zijn het hormoon en zenuwstelsel met elkaar verbonden.
2. schildklier
- In hals tegen luchtpijp.
- Produceert thyroxine(schildklierhormoon), beïnvloed de stofwisseling, vooral door de
verbranding van glucose te stimuleren.
- Als schildklier te veel thyroxine produceert, neemt de intensiteit van de stofwisseling toe.
(kan leiden tot afvallen meer eten)
- Als schildklier te weinig produceert, neemt de intensiteit van de stofwisseling af.
(gewichtstoename en vermoeidheid)
3. eilandjes van langerhans
- Liggen tussen de cellen van de alvleesklier.
- Produceren hormonen insuline en glucagon.
- Deze zorgen voor dat glucoseconcentratie van bloed constant blijft.
- Glucoseconcentratie: bloedsuikerspiegel. (tussen 4 en 8 mmol/L)(normwaarde:5)
- Cellen in lever/spieren zetten glucose om naar glucogeen.
4. nieren en bijnieren
- Produceren epo als ze geen zuurstof krijgen.
- Stimuleert rode bloedcellen in rode beenmerg. Ze vervoeren zuurstof.
- De bijnieren liggen op nieren.
- Bestaat uit bijnierschors en bijniermerg.
- Adrenaline is een hormoon met een snelle kortdurende werking en bevordert de
stofwisseling.