Samenvatting VBPK
H1
Verhouding: 1 op 4 = 1 /4e deel
Breuken Breukenstrook
Verhoudingen verhoudingstabel
Procenten procentenstrook
Kommagetallen getallenlijn
Relatief aspect= overeenkomsten tussen de domeinen. Getalsmatige informatie= info dat je nodig
hebt om te rekenen. (Bijvoorbeeld een deur is 2 m).
Absolute gegevens= getallen die naar daadwerkelijke hoeveelheden of aantallen verwijzen.
Relatieve gegevens= verhoudingsmatige gegevens waar je direct het daadwerkelijke getal of aantal
kan lezen. kinderen moeten dit weten.
Strookmodel= kan je gebruiken om absolute en
relatieve gegevens te onderscheiden.
Hiervoor kan je ook het benoemd getal gebruiken.
Declaratieve kennis= feitenkennis
Productief oefenen= kinderen zelf opgaves laten
maken.
H2
Een percentage is een gestandaardiseerde verhouding, het totaal is op 100 gesteld.
Kwalitatieve verhouding= de verhouding word uitgedrukt in één of meerdere getallen. Kwalitatieve
verhouding word uitgedrukt in woorden. Het is vaak een meetkundig verband.
Kwantificeren= er word een getal aan toegekend. Hierdoor kan je redeneren.
Interne verhouding= Als een verhouding één grootheid of eenheid heeft. (voorbeeld 1 op de 4
pabostudenten is een jongen).
Externe verhouding= als een verhouding twee verschillende grootheden of eenheden heeft.
(voorbeeld prijs per gewicht).
Verhoudingsdeling= hierbij zijn deeltal en deler hetzelfde. (voorbeeld 12 snoepjes: 4 snoepjes = 4
snoepjes).
Verdelingsdeling= hierbij zijn deeltal en deler anders. (voorbeeld 12 snoepjes worden verdeeld
onder 3 kinderen).
Lineair verband= twee grootheden blijven gelijk.
Meer is additieve betekenis en keer is multiplicatieve context.
Vanaf groet 4 krijgen kinderen al verhoudingen. Het word alleen aangeboden in betekenisvol
perspectief. Ze leren hierdoor tafels.
BLZ. 42
, H3
Relatief gegeven= verhoudingsmatig geven waar je niet direct het getal of aantal kunt aflezen
(voorbeeld 1 op de 3)
Verschijningsvormen procenten:
1. Deel van een geheel a. Bv. sokken bestaan voor 80% uit katoen
2. Verdeling a. Bv. verkiezingsuitslag
3. Deel van een hoeveelheid a. Bv. 40% van de gezinnen heeft een huisdier
4. Toename en afname a. Bv. BTW, rente, korting
Je kan niet zomaar procenten bij elkaar optellen! Er kan sprake zijn van overlap.
Eigenschappen percentages:
Percentage is een gestandaardiseerde verhouding: het geeft aan hoe iets zich verhoudt tot
100
Percentage is een verhoudingsgetal
Percentage is een relatief gegeven: het geeft aan om welk deel het gaat Wiskundetaal bij
procenten:
100%, procentpunt, procentteken %, Promille, BTW (belasting toegevoegde waarde), inflatie.
BLZ. 76
Verschijningsvorm= vorm waarin een verschijnsel zich voordoet.
Modellen bij procenten:
1. Strookmodel – visueel model, relatieve aspect.
2. Verhoudingstabel – denkmodel, notatieschema
3. Cirkelmodel en sectordiagram
a. Visualisering van (getal)relaties
b. Deel van totaal / geheel
Rekenen en redeneren met procenten. Twee typen opgaven over vraagstukken met procenten:
1. Opgaven over het deel van een totaal
2. Opgaven over een toename of afname
H1
Verhouding: 1 op 4 = 1 /4e deel
Breuken Breukenstrook
Verhoudingen verhoudingstabel
Procenten procentenstrook
Kommagetallen getallenlijn
Relatief aspect= overeenkomsten tussen de domeinen. Getalsmatige informatie= info dat je nodig
hebt om te rekenen. (Bijvoorbeeld een deur is 2 m).
Absolute gegevens= getallen die naar daadwerkelijke hoeveelheden of aantallen verwijzen.
Relatieve gegevens= verhoudingsmatige gegevens waar je direct het daadwerkelijke getal of aantal
kan lezen. kinderen moeten dit weten.
Strookmodel= kan je gebruiken om absolute en
relatieve gegevens te onderscheiden.
Hiervoor kan je ook het benoemd getal gebruiken.
Declaratieve kennis= feitenkennis
Productief oefenen= kinderen zelf opgaves laten
maken.
H2
Een percentage is een gestandaardiseerde verhouding, het totaal is op 100 gesteld.
Kwalitatieve verhouding= de verhouding word uitgedrukt in één of meerdere getallen. Kwalitatieve
verhouding word uitgedrukt in woorden. Het is vaak een meetkundig verband.
Kwantificeren= er word een getal aan toegekend. Hierdoor kan je redeneren.
Interne verhouding= Als een verhouding één grootheid of eenheid heeft. (voorbeeld 1 op de 4
pabostudenten is een jongen).
Externe verhouding= als een verhouding twee verschillende grootheden of eenheden heeft.
(voorbeeld prijs per gewicht).
Verhoudingsdeling= hierbij zijn deeltal en deler hetzelfde. (voorbeeld 12 snoepjes: 4 snoepjes = 4
snoepjes).
Verdelingsdeling= hierbij zijn deeltal en deler anders. (voorbeeld 12 snoepjes worden verdeeld
onder 3 kinderen).
Lineair verband= twee grootheden blijven gelijk.
Meer is additieve betekenis en keer is multiplicatieve context.
Vanaf groet 4 krijgen kinderen al verhoudingen. Het word alleen aangeboden in betekenisvol
perspectief. Ze leren hierdoor tafels.
BLZ. 42
, H3
Relatief gegeven= verhoudingsmatig geven waar je niet direct het getal of aantal kunt aflezen
(voorbeeld 1 op de 3)
Verschijningsvormen procenten:
1. Deel van een geheel a. Bv. sokken bestaan voor 80% uit katoen
2. Verdeling a. Bv. verkiezingsuitslag
3. Deel van een hoeveelheid a. Bv. 40% van de gezinnen heeft een huisdier
4. Toename en afname a. Bv. BTW, rente, korting
Je kan niet zomaar procenten bij elkaar optellen! Er kan sprake zijn van overlap.
Eigenschappen percentages:
Percentage is een gestandaardiseerde verhouding: het geeft aan hoe iets zich verhoudt tot
100
Percentage is een verhoudingsgetal
Percentage is een relatief gegeven: het geeft aan om welk deel het gaat Wiskundetaal bij
procenten:
100%, procentpunt, procentteken %, Promille, BTW (belasting toegevoegde waarde), inflatie.
BLZ. 76
Verschijningsvorm= vorm waarin een verschijnsel zich voordoet.
Modellen bij procenten:
1. Strookmodel – visueel model, relatieve aspect.
2. Verhoudingstabel – denkmodel, notatieschema
3. Cirkelmodel en sectordiagram
a. Visualisering van (getal)relaties
b. Deel van totaal / geheel
Rekenen en redeneren met procenten. Twee typen opgaven over vraagstukken met procenten:
1. Opgaven over het deel van een totaal
2. Opgaven over een toename of afname
