2.4
Vragen:
1. Noem de schijf van 5 op.
2. Welke 4 stoffen leveren energie?
3. Welke stof is het meest van belang voor energielevering voor de training?
4. Welke stof zorg voor herstel na de training?
5. Welke dorstlessers zijn er? En noem hierbij ook 2 voorbeelden.
6. Waarom is energydrank geen hersteldrank?
7. Noem alle soorten koolhydraten en noem hierbij 2 voorbeelden per koolhydraat.
8. Wat zijn de 3 functies van vetten?
9. Wat is de definitie van voedingsvezels, vitamines, mineralen, energiebalans, PAL-waarde en
BMI?
10. Wat is je hartslagfrequentie?
11. Waarvoor staat CLUKS?
12. Aan welke voorwaarden moet een test voldoen?
13. Welke 2 soorten testen zijn hiervan?
14. Wat is een ander woord voor het maximale aerobe vermogen?
15. Geef de definitie van het begrip anaerobe drempel.
16. Bereken je eigen maximale hartslag.
17. Verdeel de volgende trainingen (100m sprint, 10km schaatsen, kogelstoten en marathon) in
de categorieën: fosfaatsysteem, aerobe systeem en anaerobe systeem.
18. Benoem de fases van belasting, herstel en supercompensatie.
19. Waarvoor staat FITT?
20. Welke soorten kracht zijn er?
21. Wat zijn de trainingseffecten van aerobe training en bij anaerobe training?
22. Stel het didactisch model op en vul deze in.
23. Zet de voorbereiding van een les in de juiste volgorde.
24. Waar is non-verbale communicatie goed voor?
25. Waarvoor staan de begrippen bij het evalueren? (productie, proces, reflecteren)
26. Welke 4 punten moet je weten om iets te organiseren?
27. Geef de definities van interscolair en intrascolair.
28. Onjuist of juist
Een roulatiesysteem voor de brugklas is handig.
De eredivisievoetbal is een hele competitie.
Een piramidecompetitie is voor op de camping.
De knock-out competitie is voor voetbal in de brugklas.
Een hele competitie is 1x tegen elkaar.
29. Bereken de hele competitie met 8 teams.
30. Waar staat SMART voor?