Fysiologie periode 1
Kennisclip osteologie
Het maken van bot deel 1
Osteoblast → maker/bouwer van het bot
Osteoclast → afbreker van het bot
Afbreken van bot:
- Osteoclast → zoutzuur (HCL) + MMP
(enzym)
➔ Zoutzuur breekt het kalk in het bot af
➔ MMP breekt het collageen af
- Vorm van de osteoclast zorgt ervoor dat
het zuur niet kan weglopen
- Kalk van het afgebroken komt vrij en kan
gebruikt worden door de osteoblasten
(voor opbouwen van bot)
zie vorm osteoclast
Opbouwen van bot:
- Osteoblast → gooit een deel van zijn matrix op het afgebroken bot
➔ Eiwitrijk papje met osteoïd (hydroxiapetiet)
➔ Komen gekristaliseerde deeltjes bij → hydroxyapetiet
- Osteoblasten ingesloten in het bot →lopen allemaal kanaatjes tussen het bot →
canaliculi
- Osteoblasten veranderen in osteocyte → osteocyte wordt een mechanosensor →
geeft informatie door via de canaliculi
Het maken van bot deel 2
Osteoclasten:
- Hebben rankreceptoren →als deze receptoren zijn gevuld, gaat de osteoclast harder
werken → stimulatie voor meer afbraak
- Rankreceptoren worden gevuld met rank L die door de osteoblasten wordt
aangemaakt → osteoblasten kunnen deze aanmaak ook remmen → osteoblasten
kunnen OPG (osteoprotegerine) aan maken → OPG bindt zich aan rank L → rank L
zijn vorm veranderd waardoor rank L niet meer op de receptor past
→ hormonen hebben invloed op de OPG en
rank L afgifte
,Osteocyten:
- Geven informatie via canaliculi
- Nemen vervorming door beweging waar (mechanosensor)
- Geven 2 stoffen af;
➔ NO GAS
➔ PGE2
- Deze stoffen worden door de canaliculi naar de oppervlakte gestuurd
- NO GAS en PGE2 hebben invloed op de osteoblast → geven door dat er vervorming
plaats vind
- Osteoblast maakt daardoor rank L en OPG aan → die de osteoclast aanstuurt
- Osteocyten zijn nodig voor de aanmaak en afbraak van bot → dit doen osteocyten op
basis van mechanische vervormingen
- Je moet bewegen om een evenwicht te krijgen tussen osteoclasten en osteoblasten
OWL 1 mobiliseren remming/sturing voorbereiding
Begrippen:
- Convex → bol
- Concaaf → hol
- Closed packed position → de vergrendel stand van het gewricht, waarbij de
spierspanning en de bindweefselspanning maximaal is. Het gewricht staat op slot en
maakt gebruikt van het gehele contactoppervlak
- Puntum fixum → staat stil
- Puntum mobile → beweegt
- Contactareaal → kraakbeen wat zich van 2 botstukken aanraakt
Rol/schuif:
- Schuif → een deel van het convexe gedeelte raakt alle delen van
het concave gedeelte (groot deel van het convexe gedeelte
wordt niet gebruikt) schuif
➔ Bewegingsuitslag niet groot
- Rol → de afgelegde weg van het convex gedeelte is net zo groot
als de afgelegde weg van het concave gedeelte → meer
botstukjes raken elkaar
- Bewegingsuitslag wordt al groter
- Nog niet al het kraakbeen van het convexe gebied is geraakt →
bewegingen combineren rol
- Rol/schuif beweging → alle punten maken contact en maakt dus gebruik van het
volledige contactareaal → maximale bewegingsuitslag
- Puntum fixum → concaaf
- Puntum mobile → convex
➔ De rol/schuif bweging is tegenovergesteld → rol beweging naar links, schuif
beweging naar rechts
Schommel/glij:
- Concave gedeelte is puntum mobile en convexe gedeelte is puntum fixum
→ beweging is gelijkgericht → schommel naar links, glij naar rechts
,OWL 1 gewrichten en mobiliseren
Weefseltypes:
- Epitheelweefsel → opperhuid en in
bloedvaten
- Spierweefsel
- Zenuwweefsel
- Bindweefsel → vetweefsel
→ weefsel bestaan uit cellen die belangrijk zijn voor de aanmaak en afbraak van weefsel
Cel → weefsel (bestaat uit cellen) → orgaan (bestaat uit weefsel) → orgaanstelsel (bestaat
uit organen) → menselijk lichaam (bestaat uit orgaanstelsel)
→Bot – ligament -bot
→spier- tendon – bot – spier
→ intra-articulair: in het kapsel
→ extra-articulair: buiten het kapsel
→pees – enthese – bot
➔ Is het bindweefsel tussen pezen of ligamenten en bot
Bindweefsel:
→ 3 componenten
- Cellen (fibroblasten)
- Vezels (collageen & elastine)
- Grondsubstantie ( vloeistof + matrixmolecullen )
➔ Bestaat uit aggrecan:
• Hyaluronanketen
• Centrale eiwitketens
• Glycosaminoglycanen (grote waterbindende capaciteit)
• Centrale eiwitketens + GAG’s+ sulfaat → komt uit proteoglycanen
➔ Extra cellulaire matrix → vezels + gel (aggrecan)
aggrecan is negatief:
- Trekt collageen aan (collageen is positief
geladen)
- Is waterbindend (GAG’s)
- Het stoot elkaar af waardoor er veel ruimte is
→ door deze ruimte ontstaat er veel
structuur
Fibroblasten:
- Voelt door integrine of er getrokken wordt
aan het collageen
- Integrine is gehecht aan het collageen
(doormiddel van fibronectine)
- Fibroblasten kunnen:
, → communiceren met elkaar
→ collageen aanmaken (procollageen)
→gel aanmaken (aggrecan)
→ opruimen (MMP → enzym)
Adaptatie →sterker of zwakker worden van weefsel
Mechanotransductie → mechanische prikkels worden toe gepast(collageen wordt aan
getrokken) → fibroblasten gaan aan het werken
→Adaptie in weefsel treedt op door het principe van mechanotransductie
doordat fibroblasten informatie krijgen over welke krachten er heersen via
hun integrines
Vorm en functie:
- Kraakbeenweefsel → druksterk door enorme hoeveelheid
wateraantrekkende aggrecanmoleculen (GAG’s)→ type II
collageen
- Botweefsel → druk- en treksterk door calcificatie van de matrix
(kalk)
- Fibreus weefsel → treksterk door enorme hoeveelheid (collagene)
vezels (gelijkgericht)
→ calcificatie van de matrix: gel is kalk
Grote drukkrachten:
- Geen vascularisatie
- Geen innervatie
➔ Kraakbeenweefsel
Membrana fibrosa → buitenkant, zorgt voor stevigheid
Membrana synovia → maakt synovia aan, zit in het kapsel
➔ Zorgt ervoor dat er geen wrijving van botstukken is en
dus geen slijtage kan plaatsvinden
Waterige synovia → kan het gewricht snel door bewegen
Viskeuze synovia → is wat stroever → houdt tijdens een beweging de waterige synovia op
z’n plek
Closed packed position → veel contact oppervlak
→Convex ten opzichte van concaaf beweegt, dan heb je te maken met rol en schuif en dus
tegengesteld
Kennisclip osteologie
Het maken van bot deel 1
Osteoblast → maker/bouwer van het bot
Osteoclast → afbreker van het bot
Afbreken van bot:
- Osteoclast → zoutzuur (HCL) + MMP
(enzym)
➔ Zoutzuur breekt het kalk in het bot af
➔ MMP breekt het collageen af
- Vorm van de osteoclast zorgt ervoor dat
het zuur niet kan weglopen
- Kalk van het afgebroken komt vrij en kan
gebruikt worden door de osteoblasten
(voor opbouwen van bot)
zie vorm osteoclast
Opbouwen van bot:
- Osteoblast → gooit een deel van zijn matrix op het afgebroken bot
➔ Eiwitrijk papje met osteoïd (hydroxiapetiet)
➔ Komen gekristaliseerde deeltjes bij → hydroxyapetiet
- Osteoblasten ingesloten in het bot →lopen allemaal kanaatjes tussen het bot →
canaliculi
- Osteoblasten veranderen in osteocyte → osteocyte wordt een mechanosensor →
geeft informatie door via de canaliculi
Het maken van bot deel 2
Osteoclasten:
- Hebben rankreceptoren →als deze receptoren zijn gevuld, gaat de osteoclast harder
werken → stimulatie voor meer afbraak
- Rankreceptoren worden gevuld met rank L die door de osteoblasten wordt
aangemaakt → osteoblasten kunnen deze aanmaak ook remmen → osteoblasten
kunnen OPG (osteoprotegerine) aan maken → OPG bindt zich aan rank L → rank L
zijn vorm veranderd waardoor rank L niet meer op de receptor past
→ hormonen hebben invloed op de OPG en
rank L afgifte
,Osteocyten:
- Geven informatie via canaliculi
- Nemen vervorming door beweging waar (mechanosensor)
- Geven 2 stoffen af;
➔ NO GAS
➔ PGE2
- Deze stoffen worden door de canaliculi naar de oppervlakte gestuurd
- NO GAS en PGE2 hebben invloed op de osteoblast → geven door dat er vervorming
plaats vind
- Osteoblast maakt daardoor rank L en OPG aan → die de osteoclast aanstuurt
- Osteocyten zijn nodig voor de aanmaak en afbraak van bot → dit doen osteocyten op
basis van mechanische vervormingen
- Je moet bewegen om een evenwicht te krijgen tussen osteoclasten en osteoblasten
OWL 1 mobiliseren remming/sturing voorbereiding
Begrippen:
- Convex → bol
- Concaaf → hol
- Closed packed position → de vergrendel stand van het gewricht, waarbij de
spierspanning en de bindweefselspanning maximaal is. Het gewricht staat op slot en
maakt gebruikt van het gehele contactoppervlak
- Puntum fixum → staat stil
- Puntum mobile → beweegt
- Contactareaal → kraakbeen wat zich van 2 botstukken aanraakt
Rol/schuif:
- Schuif → een deel van het convexe gedeelte raakt alle delen van
het concave gedeelte (groot deel van het convexe gedeelte
wordt niet gebruikt) schuif
➔ Bewegingsuitslag niet groot
- Rol → de afgelegde weg van het convex gedeelte is net zo groot
als de afgelegde weg van het concave gedeelte → meer
botstukjes raken elkaar
- Bewegingsuitslag wordt al groter
- Nog niet al het kraakbeen van het convexe gebied is geraakt →
bewegingen combineren rol
- Rol/schuif beweging → alle punten maken contact en maakt dus gebruik van het
volledige contactareaal → maximale bewegingsuitslag
- Puntum fixum → concaaf
- Puntum mobile → convex
➔ De rol/schuif bweging is tegenovergesteld → rol beweging naar links, schuif
beweging naar rechts
Schommel/glij:
- Concave gedeelte is puntum mobile en convexe gedeelte is puntum fixum
→ beweging is gelijkgericht → schommel naar links, glij naar rechts
,OWL 1 gewrichten en mobiliseren
Weefseltypes:
- Epitheelweefsel → opperhuid en in
bloedvaten
- Spierweefsel
- Zenuwweefsel
- Bindweefsel → vetweefsel
→ weefsel bestaan uit cellen die belangrijk zijn voor de aanmaak en afbraak van weefsel
Cel → weefsel (bestaat uit cellen) → orgaan (bestaat uit weefsel) → orgaanstelsel (bestaat
uit organen) → menselijk lichaam (bestaat uit orgaanstelsel)
→Bot – ligament -bot
→spier- tendon – bot – spier
→ intra-articulair: in het kapsel
→ extra-articulair: buiten het kapsel
→pees – enthese – bot
➔ Is het bindweefsel tussen pezen of ligamenten en bot
Bindweefsel:
→ 3 componenten
- Cellen (fibroblasten)
- Vezels (collageen & elastine)
- Grondsubstantie ( vloeistof + matrixmolecullen )
➔ Bestaat uit aggrecan:
• Hyaluronanketen
• Centrale eiwitketens
• Glycosaminoglycanen (grote waterbindende capaciteit)
• Centrale eiwitketens + GAG’s+ sulfaat → komt uit proteoglycanen
➔ Extra cellulaire matrix → vezels + gel (aggrecan)
aggrecan is negatief:
- Trekt collageen aan (collageen is positief
geladen)
- Is waterbindend (GAG’s)
- Het stoot elkaar af waardoor er veel ruimte is
→ door deze ruimte ontstaat er veel
structuur
Fibroblasten:
- Voelt door integrine of er getrokken wordt
aan het collageen
- Integrine is gehecht aan het collageen
(doormiddel van fibronectine)
- Fibroblasten kunnen:
, → communiceren met elkaar
→ collageen aanmaken (procollageen)
→gel aanmaken (aggrecan)
→ opruimen (MMP → enzym)
Adaptatie →sterker of zwakker worden van weefsel
Mechanotransductie → mechanische prikkels worden toe gepast(collageen wordt aan
getrokken) → fibroblasten gaan aan het werken
→Adaptie in weefsel treedt op door het principe van mechanotransductie
doordat fibroblasten informatie krijgen over welke krachten er heersen via
hun integrines
Vorm en functie:
- Kraakbeenweefsel → druksterk door enorme hoeveelheid
wateraantrekkende aggrecanmoleculen (GAG’s)→ type II
collageen
- Botweefsel → druk- en treksterk door calcificatie van de matrix
(kalk)
- Fibreus weefsel → treksterk door enorme hoeveelheid (collagene)
vezels (gelijkgericht)
→ calcificatie van de matrix: gel is kalk
Grote drukkrachten:
- Geen vascularisatie
- Geen innervatie
➔ Kraakbeenweefsel
Membrana fibrosa → buitenkant, zorgt voor stevigheid
Membrana synovia → maakt synovia aan, zit in het kapsel
➔ Zorgt ervoor dat er geen wrijving van botstukken is en
dus geen slijtage kan plaatsvinden
Waterige synovia → kan het gewricht snel door bewegen
Viskeuze synovia → is wat stroever → houdt tijdens een beweging de waterige synovia op
z’n plek
Closed packed position → veel contact oppervlak
→Convex ten opzichte van concaaf beweegt, dan heb je te maken met rol en schuif en dus
tegengesteld