Samenvatting TEC2 Industriële productie
Inhoud
Samenvatting TEC2 Industriële productie...............................................................................................1
H1: Inleiding industriële productie.........................................................................................................2
H2: Materiaaleigenschappen..................................................................................................................4
H3&4: Vervaardigingstechnieken...........................................................................................................7
H10: Montagesystemen.......................................................................................................................11
H11: Kwaliteitszorg...............................................................................................................................16
H14: Productiesystemen......................................................................................................................18
,H1: Inleiding industriële productie
Industriële revolutie: (start eind 18de eeuw Engeland)
Omschakeling handmatig naar machinaal vervaardiging van producten.
Stoommachine: levering grote hoeveelheid mechanische arbeid.
Belangrijk kenmerk: het bijeenbrengen van productiemiddelen, zoals arbeid, machines en
gereedschappen in een georganiseerd verband.
Toename complexiteit producten en productieprocessen.
Realisatie proces-efficiency door taakspecialisatie.
Ontstaan verschillende bedrijfsfuncties. (begin 20e eeuw)
Inrichtingsproblematiek t.a.v. transporttijden producten en bezettingsgraden machines.
(BOM) Bill of material: Behoefte aan vastlegging in productstructuren.
BOM levels: Behoefte aan overzichtelijkheid door niveau te onderscheiden.
(PLC) Productlevenscyclus: de tijdsduur waarin een product met succes kan worden
verkocht.
Keuzeproblemen bij het ontwerpen:
- Materiaal
- Vormgeving
- Fabricagemethoden
- Zelf maken of uitbesteden
Hoofdgroepen
DIN (Deutsches Institut für Normung): geeft een indeling van de vervaardigingstechnieken,
gebaseerd op de veranderingen in de samenhang van het werkstukmateriaal.
- Oervormen
- Omvormen
- Scheiden en afnemen
- Verbinden
, - Veranderen van materiaaleigenschappen
- Opbrengen van lagen
Alle vervaardigingstechnieken zijn in één van deze hoofdgroepen onder te brengen. Er
bestaan gevallen waarin een combinatie van twee of meer hoofdgroepen aan de orde is.
Oervormen
Bij het oervormen wordt materiaal met een niet gedefinieerde vorm rechtstreeks omgezet in
een wel gedefinieerde vorm. In de meeste gevallen is het uitgangsmateriaal een vloeistof;
men spreekt dan over vloeibare vormgeving ofwel gieten. Vloeibaar materiaal wordt in een
vorm gegoten. Na stolling of, bij sommige kunststoffen, uitharding is er een vormvast
product ontstaan.
Een tweede mogelijkheid is uit te gaan van materiaal in poedervorm, dat onder hoge druk in
een vorm geperst en vervolgens verhit wordt tot temperaturen dichtbij het smeltpunt. Dit
noemt men sinteren. Ook op deze manier wordt een samenhangend onderdeel verkregen.
Bij het verwerken van metalen of metaallegeringen spreekt men van poedermetallurgie.
Omvormen
Bij het omvormen wordt het vermogen van materialen om, onder invloed van krachten,
blijvende vervormingen te ondergaan benut. De samenhang van het materiaal blijft
behouden, de massa en het volume blijven constant.
De omvormtechnieken voor metalen zijn te verdelen in twee groepen, massief omvormen
en plaat omvormen. Bij het massief omvormen kan het materiaal in alle richtingen grote
vormveranderingen ondergaan. De benodigde krachten zijn groot in vergelijking met de
krachten die optreden bij het omvormen van plaatmateriaal. Bij plaat omvormen zijn de
vervormingen loodrecht op het vlak van de plaat van ondergeschikt belang voor het vormen
van het onderdeel.
Inhoud
Samenvatting TEC2 Industriële productie...............................................................................................1
H1: Inleiding industriële productie.........................................................................................................2
H2: Materiaaleigenschappen..................................................................................................................4
H3&4: Vervaardigingstechnieken...........................................................................................................7
H10: Montagesystemen.......................................................................................................................11
H11: Kwaliteitszorg...............................................................................................................................16
H14: Productiesystemen......................................................................................................................18
,H1: Inleiding industriële productie
Industriële revolutie: (start eind 18de eeuw Engeland)
Omschakeling handmatig naar machinaal vervaardiging van producten.
Stoommachine: levering grote hoeveelheid mechanische arbeid.
Belangrijk kenmerk: het bijeenbrengen van productiemiddelen, zoals arbeid, machines en
gereedschappen in een georganiseerd verband.
Toename complexiteit producten en productieprocessen.
Realisatie proces-efficiency door taakspecialisatie.
Ontstaan verschillende bedrijfsfuncties. (begin 20e eeuw)
Inrichtingsproblematiek t.a.v. transporttijden producten en bezettingsgraden machines.
(BOM) Bill of material: Behoefte aan vastlegging in productstructuren.
BOM levels: Behoefte aan overzichtelijkheid door niveau te onderscheiden.
(PLC) Productlevenscyclus: de tijdsduur waarin een product met succes kan worden
verkocht.
Keuzeproblemen bij het ontwerpen:
- Materiaal
- Vormgeving
- Fabricagemethoden
- Zelf maken of uitbesteden
Hoofdgroepen
DIN (Deutsches Institut für Normung): geeft een indeling van de vervaardigingstechnieken,
gebaseerd op de veranderingen in de samenhang van het werkstukmateriaal.
- Oervormen
- Omvormen
- Scheiden en afnemen
- Verbinden
, - Veranderen van materiaaleigenschappen
- Opbrengen van lagen
Alle vervaardigingstechnieken zijn in één van deze hoofdgroepen onder te brengen. Er
bestaan gevallen waarin een combinatie van twee of meer hoofdgroepen aan de orde is.
Oervormen
Bij het oervormen wordt materiaal met een niet gedefinieerde vorm rechtstreeks omgezet in
een wel gedefinieerde vorm. In de meeste gevallen is het uitgangsmateriaal een vloeistof;
men spreekt dan over vloeibare vormgeving ofwel gieten. Vloeibaar materiaal wordt in een
vorm gegoten. Na stolling of, bij sommige kunststoffen, uitharding is er een vormvast
product ontstaan.
Een tweede mogelijkheid is uit te gaan van materiaal in poedervorm, dat onder hoge druk in
een vorm geperst en vervolgens verhit wordt tot temperaturen dichtbij het smeltpunt. Dit
noemt men sinteren. Ook op deze manier wordt een samenhangend onderdeel verkregen.
Bij het verwerken van metalen of metaallegeringen spreekt men van poedermetallurgie.
Omvormen
Bij het omvormen wordt het vermogen van materialen om, onder invloed van krachten,
blijvende vervormingen te ondergaan benut. De samenhang van het materiaal blijft
behouden, de massa en het volume blijven constant.
De omvormtechnieken voor metalen zijn te verdelen in twee groepen, massief omvormen
en plaat omvormen. Bij het massief omvormen kan het materiaal in alle richtingen grote
vormveranderingen ondergaan. De benodigde krachten zijn groot in vergelijking met de
krachten die optreden bij het omvormen van plaatmateriaal. Bij plaat omvormen zijn de
vervormingen loodrecht op het vlak van de plaat van ondergeschikt belang voor het vormen
van het onderdeel.