Samenvatting Arbeids- en Sociaalzekerheidsrecht
Bijeenkomst 1
Inleiding Nederlands sociaal recht: hoofdstuk 1; hoofdstuk 2;
hoofdstuk 3 paragraaf 5 en 6; hoofdstuk 4; hoofdstuk 5 paragraaf
8; hoofdstuk 6 paragraaf 7; hoofdstuk 16 paragraaf 3. Schets van
het Nederlandse arbeidsrecht (bijlage) paragraaf 2.1.3; 2.2.3;
2.2.4. Arrest: (Groen /Schoevers)
Hoofdstuk 1 Het begrip sociaal recht:
In de praktijk worden aan de term sociaal recht verschillende, meer en
minder ruime betekenissen toegekend:
a. In de meest enge zin omvat de term alleen het socialezekerheidsrecht:
regelingen voor werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, ouderdom en
dergelijke.
b. In de ruimste zin omvat de term sociaal recht al het recht waarbij
degenen worden beschermd die in de maatschappij in economisch opzicht
een zwakke positie innemen: werknemers, huurders, consumenten,
enzovoort.
c. Het meest gangbaar is het gebruik als overkoepelende benaming voor
het arbeidsrecht en het socialezekerheidsrecht. Het sociaal recht heeft dan
betrekking op alle aspecten van arbeid in ondergeschikt verband en
daarmee samenhangende voorzieningen
-Aanpak sociale misstanden: In de 1e periode (1870-1900) moest de
gedachte aan sociaal recht nog ingang vinden. Deze werd het eerst
aanvaard ten aanzien van de ernstigste problemen. Eerst werd
kinderarbeid verboden, door het kinderwetje van Van Houten (1872).
Deze wet had overigens nog weinig praktisch effect, o.a. door het
ontbreken van adequate sancties. In de jaren 1889 kwam de Arbeidswet,
in 1895 kwam de Veiligheidswet tot stand, die voor het eerst ook
volwassen mannen bescherming bood tegen de gevaren van de industrie.
Het duurde tot 1901 voor de Ongevallenwet werd ingevoerd.
-Basis sociaal recht: In de 2e periode (1900-1945) werden niet alleen
misstanden rechtgezet, maar kwam het ook tot meer algemene regelingen
voor het sociaal recht. Ook het civiele recht werd nu socialer gemaakt. In
1909 kwam het arbeidscontract uitvoerig in het BW. De Invaliditeitswet en
de ZW kwamen tot stand. De Arbeidswet werd verbeterd in 1911, en in
1919 revolutionair uitgebreid, toen de wettelijke achturige werkdag werd
ingevoerd. De crisis uit de jaren 30 en WOII sloten deze periode af. Zij
brachten veel sociale ellende mee, zoals werkloosheid en armoede,
waarop het sociaal recht nauwelijks een antwoord had.
-Ontwikkeling verzorgingsstaat: De 3e periode (1945-1975) vormde
de reactie daarop. Het was de tijd van nationale wederopbouw, de
economie moest worden hersteld. Socialeverzekeringswetten kwamen tot
stand. Zij gingen alle sociale risico’s dekken, zoals werkloosheid, ouderdo,
etc. Er werden ook volksverzekeringen ingevoerd, die voor alle
ingezetenen golden. De ‘verzorgingsstaat’werd opgericht. Naarmate de
welvaart groeide, werden het minimumloon en het recht op vakantie
ingevoerd. De bescherming tegen ontslag werd intussen steeds verder
1
Bijeenkomst 1
Inleiding Nederlands sociaal recht: hoofdstuk 1; hoofdstuk 2;
hoofdstuk 3 paragraaf 5 en 6; hoofdstuk 4; hoofdstuk 5 paragraaf
8; hoofdstuk 6 paragraaf 7; hoofdstuk 16 paragraaf 3. Schets van
het Nederlandse arbeidsrecht (bijlage) paragraaf 2.1.3; 2.2.3;
2.2.4. Arrest: (Groen /Schoevers)
Hoofdstuk 1 Het begrip sociaal recht:
In de praktijk worden aan de term sociaal recht verschillende, meer en
minder ruime betekenissen toegekend:
a. In de meest enge zin omvat de term alleen het socialezekerheidsrecht:
regelingen voor werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, ouderdom en
dergelijke.
b. In de ruimste zin omvat de term sociaal recht al het recht waarbij
degenen worden beschermd die in de maatschappij in economisch opzicht
een zwakke positie innemen: werknemers, huurders, consumenten,
enzovoort.
c. Het meest gangbaar is het gebruik als overkoepelende benaming voor
het arbeidsrecht en het socialezekerheidsrecht. Het sociaal recht heeft dan
betrekking op alle aspecten van arbeid in ondergeschikt verband en
daarmee samenhangende voorzieningen
-Aanpak sociale misstanden: In de 1e periode (1870-1900) moest de
gedachte aan sociaal recht nog ingang vinden. Deze werd het eerst
aanvaard ten aanzien van de ernstigste problemen. Eerst werd
kinderarbeid verboden, door het kinderwetje van Van Houten (1872).
Deze wet had overigens nog weinig praktisch effect, o.a. door het
ontbreken van adequate sancties. In de jaren 1889 kwam de Arbeidswet,
in 1895 kwam de Veiligheidswet tot stand, die voor het eerst ook
volwassen mannen bescherming bood tegen de gevaren van de industrie.
Het duurde tot 1901 voor de Ongevallenwet werd ingevoerd.
-Basis sociaal recht: In de 2e periode (1900-1945) werden niet alleen
misstanden rechtgezet, maar kwam het ook tot meer algemene regelingen
voor het sociaal recht. Ook het civiele recht werd nu socialer gemaakt. In
1909 kwam het arbeidscontract uitvoerig in het BW. De Invaliditeitswet en
de ZW kwamen tot stand. De Arbeidswet werd verbeterd in 1911, en in
1919 revolutionair uitgebreid, toen de wettelijke achturige werkdag werd
ingevoerd. De crisis uit de jaren 30 en WOII sloten deze periode af. Zij
brachten veel sociale ellende mee, zoals werkloosheid en armoede,
waarop het sociaal recht nauwelijks een antwoord had.
-Ontwikkeling verzorgingsstaat: De 3e periode (1945-1975) vormde
de reactie daarop. Het was de tijd van nationale wederopbouw, de
economie moest worden hersteld. Socialeverzekeringswetten kwamen tot
stand. Zij gingen alle sociale risico’s dekken, zoals werkloosheid, ouderdo,
etc. Er werden ook volksverzekeringen ingevoerd, die voor alle
ingezetenen golden. De ‘verzorgingsstaat’werd opgericht. Naarmate de
welvaart groeide, werden het minimumloon en het recht op vakantie
ingevoerd. De bescherming tegen ontslag werd intussen steeds verder
1