Project management
1. Project management introductie
1.1. Inleiding
3 manieren om werk aan te pakken:
- Improviseren:
- Plotse gebeurtenis
- Onbekende uitkom
- Chaotisch: denken en doen door elkaar
- Routine:
- Steeds hetzelfde
- Voorspelbaar resultaat
- Projectmatig:
- Voor eenmalige tijdelijke evenementen
- Redelijk voorspelbaar resultaat
IMPROVISATIE ➔ PROJECTMATIG ➔ ROUTINE
Def.: “Een project is een tijdelijke samenwerking van een aantal mensen (meestal uit verschillende
vakgebieden) om binnen een vastgestelde tijd een vooraf vastgesteld doel te bereiken met een vastgesteld
budget”
1.2. Project opzetten
4 processen zijn belangrijk:
1. Organisatie:
- Wie bepaald de opdracht?
- Kan het doel nog veranderen?
- Hoeveel tijd en geld is er?
- Wat moet het opleveren?
2. Omgeving:
- Wie is erbij betrokken?
- Hoe informeren we ze?
3. Methode:
- Hoe pakken we het werk aan?
- Wat zijn risico’s?
4. Interactie:
- Hoe kan je je teamleden laten samenwerken?
2 soorten organisaties:
- Horizontaal: hiërarchisch (Bv: Ministerie)
- Verticaal: gelijk (Bv: jeugdbeweging)
STAKEHOLDERS: Personen of groepen die invloed hebben op een project.
5 aspecten die je bij elk project in het oog moet houden:
- Geld
- Organisatie
- Tijd
- Informatie
- Kwaliteit
GOTIK
SCOPE: Al het werk dat moet gedaan worden om een project te laten slagen.
, SCOPE CREEP: Klant die steeds meer werk gooit op het project, zo wordt het ondraagbaar moeilijk.
De ijzeren driehoek:
1.3. Klassieke projectmanagement methodes
1. Initiatief: Wat je project gaat zijn.
2. Definitie: Aan welke voorwaarden het moet voldoen.
3. Ontwerp: Hoe je project eruit gaat zien, detailleerde oplossing.
4. Voorbereiding: Hoe het project er gemaakt uit zal zien
5. Realisatie: Uitvoeren van project.
6. Nazorg: Gebruiken en onderhouden van je project.
De waterval methode:
Positief Negatief
- Projecten raken zelden op tijd af
- Eerst plannen, dan doen
- Scope creep is een enorme boosdoener
- Duidelijke structuur
- Testen gebeurd pas in de laatste fase
- Iedereen weet wat er van hem verwacht
- Telkens wachten tot de vorige klaar is
wordt
- Weinig communicatie
- Opdrachtgever krijgt precies wat vraagt
- Veel documentatie nodig, zodat iedereen
kan volgen
MASTERPIECE MENTALLITY: Blijven werken tot iets perfect is.
1.4. Lean and agile
1.4.1. Lean
Lenig, slank, zonder vet
5 principes:
- De klant staat centraal.
- Elimineer overbodige stappen.
- FLOW: produceer in continue stroom.
- PULL: maak niets tot de klant het gevraagd heeft.
- Perfectie
Maximale waarde voor de klant met zo min mogelijk verspilling en de doorlooptijd zo kort mogelijk
houden.
(Bv: autoproductie van Toyota)
JUST IN TIME: maak wat nodig is, wanneer het nodig is, en in de hoeveelheid die de klant vraagt.
KANBAN: Signaleer met een kaart wat er nodig is. (Bv: Mcdonalds burgers)
1. Project management introductie
1.1. Inleiding
3 manieren om werk aan te pakken:
- Improviseren:
- Plotse gebeurtenis
- Onbekende uitkom
- Chaotisch: denken en doen door elkaar
- Routine:
- Steeds hetzelfde
- Voorspelbaar resultaat
- Projectmatig:
- Voor eenmalige tijdelijke evenementen
- Redelijk voorspelbaar resultaat
IMPROVISATIE ➔ PROJECTMATIG ➔ ROUTINE
Def.: “Een project is een tijdelijke samenwerking van een aantal mensen (meestal uit verschillende
vakgebieden) om binnen een vastgestelde tijd een vooraf vastgesteld doel te bereiken met een vastgesteld
budget”
1.2. Project opzetten
4 processen zijn belangrijk:
1. Organisatie:
- Wie bepaald de opdracht?
- Kan het doel nog veranderen?
- Hoeveel tijd en geld is er?
- Wat moet het opleveren?
2. Omgeving:
- Wie is erbij betrokken?
- Hoe informeren we ze?
3. Methode:
- Hoe pakken we het werk aan?
- Wat zijn risico’s?
4. Interactie:
- Hoe kan je je teamleden laten samenwerken?
2 soorten organisaties:
- Horizontaal: hiërarchisch (Bv: Ministerie)
- Verticaal: gelijk (Bv: jeugdbeweging)
STAKEHOLDERS: Personen of groepen die invloed hebben op een project.
5 aspecten die je bij elk project in het oog moet houden:
- Geld
- Organisatie
- Tijd
- Informatie
- Kwaliteit
GOTIK
SCOPE: Al het werk dat moet gedaan worden om een project te laten slagen.
, SCOPE CREEP: Klant die steeds meer werk gooit op het project, zo wordt het ondraagbaar moeilijk.
De ijzeren driehoek:
1.3. Klassieke projectmanagement methodes
1. Initiatief: Wat je project gaat zijn.
2. Definitie: Aan welke voorwaarden het moet voldoen.
3. Ontwerp: Hoe je project eruit gaat zien, detailleerde oplossing.
4. Voorbereiding: Hoe het project er gemaakt uit zal zien
5. Realisatie: Uitvoeren van project.
6. Nazorg: Gebruiken en onderhouden van je project.
De waterval methode:
Positief Negatief
- Projecten raken zelden op tijd af
- Eerst plannen, dan doen
- Scope creep is een enorme boosdoener
- Duidelijke structuur
- Testen gebeurd pas in de laatste fase
- Iedereen weet wat er van hem verwacht
- Telkens wachten tot de vorige klaar is
wordt
- Weinig communicatie
- Opdrachtgever krijgt precies wat vraagt
- Veel documentatie nodig, zodat iedereen
kan volgen
MASTERPIECE MENTALLITY: Blijven werken tot iets perfect is.
1.4. Lean and agile
1.4.1. Lean
Lenig, slank, zonder vet
5 principes:
- De klant staat centraal.
- Elimineer overbodige stappen.
- FLOW: produceer in continue stroom.
- PULL: maak niets tot de klant het gevraagd heeft.
- Perfectie
Maximale waarde voor de klant met zo min mogelijk verspilling en de doorlooptijd zo kort mogelijk
houden.
(Bv: autoproductie van Toyota)
JUST IN TIME: maak wat nodig is, wanneer het nodig is, en in de hoeveelheid die de klant vraagt.
KANBAN: Signaleer met een kaart wat er nodig is. (Bv: Mcdonalds burgers)
