Samenvatting economische modellen
Conjuctuur = vraagzijde korte termijn effectieve vraag (EV) De effectieve vraag is niet altijd
gelijk aan de productiecapaciteit; perioden van over- en onderbesteding wisselen elkaar af →
Conjunctuur
Structuur = aanbodzijde lange termijn productiecapaciteit (PC)
Economische groei is (op lange termijn) afhankelijk van de kwantiteit (hoeveelheid) en kwaliteit
(productiviteit) van de beschikbare productiefactoren en de mate waarin die productiefactoren
succesvol (durven) samen te werken. Een verbetering in dat opzicht noem je structuurontwikkeling.
productiviteit bijv. omhoog door diepte-investeringen
Economische groei in NL gemiddeld 2,6%
hoogconjuctuur = groei > 2.6%
laagconjuctuur = groei < 2.6%
hoog of laagconjuctuur niet direct te zien. We weten vaak pas met terugwerkende kracht of groei
bbp lager (laagconjuctuur) of hoger (hoogconjuctuur) is dan gemiddeld. Toch wel signalen die stand
van conjuctuur aangeven noemen we conjuctuurindicatoren
Laagconjuctuur Hoogconjuctuur
(A) Overheidsuitgaven Omhoog Omlaag
(A) Werkloosheid Omhoog Omlaag
(P) Inflatie Omlaag Omhoog
(P) Huizenprijzen Omlaag Omhoog
(A) Bedrijfsvoorraden Omhoog Omlaag
(P) investeringen Omlaag Omhoog
Procyslische indicatoren; indicatoren die hetzelfde verloop als de conjuctuur hebben: stijgt de
conjuctuur, stijgen de indicatoren (of andersom)
Anticyclische indicatoren: indicatoren die zich tegengesteld aan de conjuctuur bewegen
, Mensen verliezen eerst
hun vertrouwen (fase 1), gaan
dan minder besteden (fase
2) en uiteindelijk daalt dan de
productie en stijgt de
werkloosheid (fase 3).
conjunctuurindicatoren bewegen dus in verschillende fasen van de conjunctuurcyclus
➢ Aan de hand van de conjunctuurklok beargumenteren in welke fase van de conjunctuur een
land zich bevindt (A); zie conj
➢ unctuurklok stencil
Conjuctuur = bestedingen = de effectieve vraag (bestaat uit bestedingen gedaan door gezinnen, de
bedrijven, de overheid en het buitenland)
Effectieve vraag < Productiecapaciteit → Onderbesteding met conjuncturele werkloosheid, bij
toename bestedingen, neemt deze werkloosheid af
Effectieve vraag > Productiecapaciteit → Overbesteding, inflatie door tekort aanbodzijde, grote vraag
naar personeel
Effectieve vraag = productiecapaciteit bestedingsevenwicht
Door te kijken naar de verhouding tussen de productie (W / Ῡ) en de capaciteit (Y*) kan je dit
vertalen naar de conjucturele situaite produceren we meer / evenveel / minder dan de capaciteit
dan is er sprake van overbesteding / bestedingsevenwicht / onderbesteding.
Productiecapaciteit bepaald door kwaliteit en kwantiteit van knelpuntfactor Om te kunnen
produceren moet je productiefactoren combineren. Je hebt pas iets aan arbeid als je het kunt
combineren met andere productiefactoren. De meest schaarse productiefactor is daarom bepalend
voor de capaciteit
knelpunstfactor = de minst beschikbare productiefactor die bepalend is voor de maximaal haalbare
productieomvang.
Sneller problemen aan de vraagzijde dan aanbodszijde: wanneer vertrouwen in de economie
afneemt, is er een daling van bestedingen van consumenten, bedrijven, overheid en buitenland. Bij
Conjuctuur = vraagzijde korte termijn effectieve vraag (EV) De effectieve vraag is niet altijd
gelijk aan de productiecapaciteit; perioden van over- en onderbesteding wisselen elkaar af →
Conjunctuur
Structuur = aanbodzijde lange termijn productiecapaciteit (PC)
Economische groei is (op lange termijn) afhankelijk van de kwantiteit (hoeveelheid) en kwaliteit
(productiviteit) van de beschikbare productiefactoren en de mate waarin die productiefactoren
succesvol (durven) samen te werken. Een verbetering in dat opzicht noem je structuurontwikkeling.
productiviteit bijv. omhoog door diepte-investeringen
Economische groei in NL gemiddeld 2,6%
hoogconjuctuur = groei > 2.6%
laagconjuctuur = groei < 2.6%
hoog of laagconjuctuur niet direct te zien. We weten vaak pas met terugwerkende kracht of groei
bbp lager (laagconjuctuur) of hoger (hoogconjuctuur) is dan gemiddeld. Toch wel signalen die stand
van conjuctuur aangeven noemen we conjuctuurindicatoren
Laagconjuctuur Hoogconjuctuur
(A) Overheidsuitgaven Omhoog Omlaag
(A) Werkloosheid Omhoog Omlaag
(P) Inflatie Omlaag Omhoog
(P) Huizenprijzen Omlaag Omhoog
(A) Bedrijfsvoorraden Omhoog Omlaag
(P) investeringen Omlaag Omhoog
Procyslische indicatoren; indicatoren die hetzelfde verloop als de conjuctuur hebben: stijgt de
conjuctuur, stijgen de indicatoren (of andersom)
Anticyclische indicatoren: indicatoren die zich tegengesteld aan de conjuctuur bewegen
, Mensen verliezen eerst
hun vertrouwen (fase 1), gaan
dan minder besteden (fase
2) en uiteindelijk daalt dan de
productie en stijgt de
werkloosheid (fase 3).
conjunctuurindicatoren bewegen dus in verschillende fasen van de conjunctuurcyclus
➢ Aan de hand van de conjunctuurklok beargumenteren in welke fase van de conjunctuur een
land zich bevindt (A); zie conj
➢ unctuurklok stencil
Conjuctuur = bestedingen = de effectieve vraag (bestaat uit bestedingen gedaan door gezinnen, de
bedrijven, de overheid en het buitenland)
Effectieve vraag < Productiecapaciteit → Onderbesteding met conjuncturele werkloosheid, bij
toename bestedingen, neemt deze werkloosheid af
Effectieve vraag > Productiecapaciteit → Overbesteding, inflatie door tekort aanbodzijde, grote vraag
naar personeel
Effectieve vraag = productiecapaciteit bestedingsevenwicht
Door te kijken naar de verhouding tussen de productie (W / Ῡ) en de capaciteit (Y*) kan je dit
vertalen naar de conjucturele situaite produceren we meer / evenveel / minder dan de capaciteit
dan is er sprake van overbesteding / bestedingsevenwicht / onderbesteding.
Productiecapaciteit bepaald door kwaliteit en kwantiteit van knelpuntfactor Om te kunnen
produceren moet je productiefactoren combineren. Je hebt pas iets aan arbeid als je het kunt
combineren met andere productiefactoren. De meest schaarse productiefactor is daarom bepalend
voor de capaciteit
knelpunstfactor = de minst beschikbare productiefactor die bepalend is voor de maximaal haalbare
productieomvang.
Sneller problemen aan de vraagzijde dan aanbodszijde: wanneer vertrouwen in de economie
afneemt, is er een daling van bestedingen van consumenten, bedrijven, overheid en buitenland. Bij