1.1 – Soorten argumenten
Er zijn verschillende soorten argumenten. Argumenten worden gebruikt om meningen of
standpunten te onderbouwen en meningen en standpunten van anderen aan te vallen of te
weerleggen. Er zijn twee soorten argumenten:
- Objectieve argumenten; feitelijke
argumenten. Omdat het feitelijk is Er moeten minder auto’s rijden. Standpunt
heeft het ook geen ondersteuning
nodig.
- Subjectieve argumenten; meningen Ik vind het vervelend als er auto’s rijden. Subjectief argument
en niet-feitelijke argumenten.
Omdat het niet feitelijk is moeten Auto’s maken geluid. Auto’s stoten
deze argumenten vaak worden gassen uit. Objectief argument
onderbouwd met wel feitelijke
argumenten.
Signaalwoorden geven heel erg aan wanneer een argument of wanneer een standpunt komt:
- Standpunt/mening; ik vind, volgens mij, ik denk dat, mijn conclusie is dat, dus, daarom en
kortom.
- Argument; want, omdat, namelijk, aangezien en immers.
Argumentatie kan verschillende grondleggingen hebben. Het kan op verschillende dingen zijn
gebaseerd:
- Feiten
- Onderzoek of wetenschap
- Normen en waarden
- Vermoedens
- Geloof of overtuiging
- Gezag of autoriteit
- Nut
1.2 – Redeneringen
Er moeten minder auto’s rijden.
Een redenering is het geheel van een standpunt met
argumenten. Redeneringen kunnen op basis van de
volgende dingen plaatsvinden: Ik vind het vervelend als er auto’s rijden.
Redenering
- Oorzaak en gevolg – We moeten minder
vlees gaan eten, want alleen dan kunnen Auto’s maken geluid. Auto’s stoten
gassen uit.
we klimaatverandering tegengaan.
- Een overeenkomst – De invloed van meer
belasting op varkensvlees zal geen invloed
hebben, de extra belasting op kippenvlees deed dat ook niet.
- Voorbeelden – Ik hou veel van varkensvlees, spareribs bijvoorbeeld vind ik heerlijk.
- Voor- en nadelen – Als we minder vlees gaan eten, sparen we het klimaat, maar moeten we
het heerlijke stukje vlees vaker missen.
- Kenmerk of eigenschap – Bij curryworsten zit veel curry. (dat er veel curry bij zit is een
eigenschap)
Er zijn verschillende soorten argumenten. Argumenten worden gebruikt om meningen of
standpunten te onderbouwen en meningen en standpunten van anderen aan te vallen of te
weerleggen. Er zijn twee soorten argumenten:
- Objectieve argumenten; feitelijke
argumenten. Omdat het feitelijk is Er moeten minder auto’s rijden. Standpunt
heeft het ook geen ondersteuning
nodig.
- Subjectieve argumenten; meningen Ik vind het vervelend als er auto’s rijden. Subjectief argument
en niet-feitelijke argumenten.
Omdat het niet feitelijk is moeten Auto’s maken geluid. Auto’s stoten
deze argumenten vaak worden gassen uit. Objectief argument
onderbouwd met wel feitelijke
argumenten.
Signaalwoorden geven heel erg aan wanneer een argument of wanneer een standpunt komt:
- Standpunt/mening; ik vind, volgens mij, ik denk dat, mijn conclusie is dat, dus, daarom en
kortom.
- Argument; want, omdat, namelijk, aangezien en immers.
Argumentatie kan verschillende grondleggingen hebben. Het kan op verschillende dingen zijn
gebaseerd:
- Feiten
- Onderzoek of wetenschap
- Normen en waarden
- Vermoedens
- Geloof of overtuiging
- Gezag of autoriteit
- Nut
1.2 – Redeneringen
Er moeten minder auto’s rijden.
Een redenering is het geheel van een standpunt met
argumenten. Redeneringen kunnen op basis van de
volgende dingen plaatsvinden: Ik vind het vervelend als er auto’s rijden.
Redenering
- Oorzaak en gevolg – We moeten minder
vlees gaan eten, want alleen dan kunnen Auto’s maken geluid. Auto’s stoten
gassen uit.
we klimaatverandering tegengaan.
- Een overeenkomst – De invloed van meer
belasting op varkensvlees zal geen invloed
hebben, de extra belasting op kippenvlees deed dat ook niet.
- Voorbeelden – Ik hou veel van varkensvlees, spareribs bijvoorbeeld vind ik heerlijk.
- Voor- en nadelen – Als we minder vlees gaan eten, sparen we het klimaat, maar moeten we
het heerlijke stukje vlees vaker missen.
- Kenmerk of eigenschap – Bij curryworsten zit veel curry. (dat er veel curry bij zit is een
eigenschap)