B06IMM Tentamen aantekeningen
HC/01 Immuniteit
Functie immuunsysteem: In actie komen tegen pathogenen die schade kunnen toebrengen. Er moet
onderscheid worden gemaakt tussen eigen en niet eigen (self-non-self). En het moet onderscheid
kunnen maken tussen gevaarlijk en niet gevaarlijk.
Bescherming tegen pathogene:
Virussen
Bacteriën
Schimmels
Parasieten (protozoa en wormen)
Pathogenen komen het lichaam binnen via de luchtwegen, spijsvertering, alles wat in contact staat met
de buitenwereld.
Eerstelijns defensie: (HC2)
Slijmlaag
Trilharen
Lage pH
Commensalen
Enzymen
Intracellulaire pathogenen (in een cel zitten):
Alle virussen, sommige bacteriën (salmonella), sommige protozoa (Plasmodium falciparum).
MHC type 1 is nodig aan T cellen. Alle kernhoudende cellen maken dit. (CD8)
Geïnfecteerde cellen worden gedood. Vrijkomende resten worden opgeruimd door facocytose.
Extracellulaire pathogenen:
Meeste bacteriën en protozoa, meeste meercellige parasieten.
MHC type 2 is nodig aan T cellen. Alleen professionele APC doen dit. (CD4)
Pathogenen zelf worden gedoodt. Producten worden geneutraliseerd..
Hematopoietische stamcel lymfoide: B/T-cellen en NK cellen. /
Myeloide: Monocyten macrofagen/dendritische cellen.
Neutrofiel, eosinefiel en basofiel.
Mest cellen
Cellulaire vs humorale immuniteit:
Humorale afweer directe rol in afweer (antilichemen, complement)
Andere mediatoren indirecte rol (cytokines (= signaaalstof die effect heeft op cellen door te binden
aan specifieke receptoren op de target cellen.) /chemokines (= soort cytokine dat tot doel heeft om
witte bloedcellen uit het bloed aan te trekken).
Aangeboren/verworven (ze werken samen):
HC/01 Immuniteit
Functie immuunsysteem: In actie komen tegen pathogenen die schade kunnen toebrengen. Er moet
onderscheid worden gemaakt tussen eigen en niet eigen (self-non-self). En het moet onderscheid
kunnen maken tussen gevaarlijk en niet gevaarlijk.
Bescherming tegen pathogene:
Virussen
Bacteriën
Schimmels
Parasieten (protozoa en wormen)
Pathogenen komen het lichaam binnen via de luchtwegen, spijsvertering, alles wat in contact staat met
de buitenwereld.
Eerstelijns defensie: (HC2)
Slijmlaag
Trilharen
Lage pH
Commensalen
Enzymen
Intracellulaire pathogenen (in een cel zitten):
Alle virussen, sommige bacteriën (salmonella), sommige protozoa (Plasmodium falciparum).
MHC type 1 is nodig aan T cellen. Alle kernhoudende cellen maken dit. (CD8)
Geïnfecteerde cellen worden gedood. Vrijkomende resten worden opgeruimd door facocytose.
Extracellulaire pathogenen:
Meeste bacteriën en protozoa, meeste meercellige parasieten.
MHC type 2 is nodig aan T cellen. Alleen professionele APC doen dit. (CD4)
Pathogenen zelf worden gedoodt. Producten worden geneutraliseerd..
Hematopoietische stamcel lymfoide: B/T-cellen en NK cellen. /
Myeloide: Monocyten macrofagen/dendritische cellen.
Neutrofiel, eosinefiel en basofiel.
Mest cellen
Cellulaire vs humorale immuniteit:
Humorale afweer directe rol in afweer (antilichemen, complement)
Andere mediatoren indirecte rol (cytokines (= signaaalstof die effect heeft op cellen door te binden
aan specifieke receptoren op de target cellen.) /chemokines (= soort cytokine dat tot doel heeft om
witte bloedcellen uit het bloed aan te trekken).
Aangeboren/verworven (ze werken samen):