Empirisch= Onderzoek op grond van wetenschappelijk onderzoek, gebaseerd op systematische
observaties
3 kenmerken van Sociaal wetenschappelijk onderzoek:
1. Streeft naar kennis en theorievorming
2. Is systematisch en controleerbaar
3. Maakt gebruik van empirische gegevens
STAP 1: THEORIE (Idee)
= Samenhangend geheel van uitspraken, waarmee sociale fenomenen verklaard kunnen worden
Een goede theorie is:
- Falsificeerbaar: de theorie moet weerlegd kunnen worden
- Probabilistisch: uitspraken gelden niet voor alle gevallen en op elk moment
- Spaarzaam: het moet zo eenvoudig mogelijk zijn
- Onderbouwd door gegevens
Kijken naar wat er al bekend is, je motief en of andere theorieën toepasbaar zijn
STAP 2: ONDERZOEKSVRAGEN
Kun je herkennen aan SPICE:
S (Setting): In welke context? Waar speelt het zich af? (Bijvoorbeeld ‘Nederland’)
P (Perspective of Population): Voor wie? Over wie? (Bijvoorbeeld ‘jongeren’)
I (Interest): Wat is de interesse? Waar gaat het over?
C (Comparison): Vergeleken met? (Bijvoorbeeld ‘voor en na’)
E (Evaluation): Welk resultaat? Wat voor uitkomst?
1. Fundamenteel: kennis vergaren
2. Toegepast: praktisch probleem in daadwerkelijke situatie
3. Translationeel: brug tussen fundamenteel en toegepast, bevinding uit fundamenteel
onderzoek naar toepasbaarheid in de praktijk vertalen
STAP 3: ONDERZOEKSONTWERP
Nadenken over hoe je het onderzoek gaat doen en bij wie.
Steekproef (= deel van de populatie wordt uitgenodigd, conclusies zijn geldig voor hele populatie)
Doelgerichte steekproef: de onderzoeker gaat opzoek naar mensen met specifieke
kenmerken
Case study logic: elk verhaal is even waardevol
Sample for range: onderzoeker gaat opzoek naar een zo’n breed mogelijk scala aan ervaringen,
mensen die van elkaar verschillen (uiteenlopende ervaringen en meningen)
, Inconvenience sample: verzameling van gebeurtenissen en/of mensen die maken dat de
onderzoeker de interpretaties in twijfel moet trekken, zorgt dat de invloed van een onderzoeker
minimaal is
Onderzoeker stopt bij saturatie (= respondenten leveren geen nieuwe informatie meer op)
STAP 4: HYPOTHESE (niet gebruikt bij kwalitatief onderzoek)
= Uitspraken over wat er verwacht wordt, geeft duidelijkheid over het onderzoek
STAP 5: DATAVERZAMELING EN DATA-ANALYSE
Transcript= een letterlijke weergave van het gesprek (kan ook woordelijk)
Field notes= aantekeningen die de onderzoeker die waardevol kunnen zijn bij het analyseren van de
data (Wie? Locatie? Indruk? Gedrag?)
Data-analyse, hoe ziet het eruit? Onderzoeker neemt alle data door om:
- Sociale werkelijkheid in al haar diversiteit te omschrijven
- Te zoeken naar algemeenheid die nieuwe theorieën vormen of bestaande theorieën
aanpassen
- Te generaliseren
Data management plan (Waar wordt de data opgeslagen? Toegang? Wat gebeurd ermee?)
Doel= transpiratie, controleerbaarheid en reproduceerbaarheid
De-identificatie= manier om privacy van een deelnemer te waarborgen
Coderen van de data
Coderen= een stap waarin de onderzoeker alles gaat opdelen in stukken, aan die stukken wordt een
label gehangen
3 soorten:
1. Attribute codes: geeft vaak achtergrond of demografische informatie
2. Index codes: zijn grote stukken tekst die brede/algemene onderwerpen aangeven
3. Analytic codes: beschrijven de betekenis van specifieke stukken tekst, deels uit literatuur en
deels uit verzamelde gegevens
Memo’s en modellen
Memo’s: aantekeningen die de onderzoeker maakt tijdens het onderzoeksproces (niet hetzelfde als
field notes
Typologie: onderverdeling van een groep personen op basis van (een aantal) kenmerken
Hoe kun je de validiteit van bevindingen vergroten?
- De onderzoeker moet alternatieve verklaringen evalueren
- De onderzoeker moet actief opzoek gaan naar personen wiens ervaringen de voorlopige
conclusie ontkrachten
- Verklaringsmodellen (= een weergave van relaties tussen kenmerken) moeten een sterke
basis hebben in de empirische gegevens