Hoofdstuk 1
paragraaf 1
Schaarste ontstaat doordat er te weinig middelen zijn om een behoefte te kunnen voorzien.
Middelen hebben verschillende aanwendingsrichtingen, en zijn dus alternatief aanwendbaar.
Economie gaat daarom ook over het maken van keuzes die ontstaan door schaarste.
Om te bepalen wat de beste aanwendingsrichting is bereken je de kosten en baten. De
kosten zijn wat je ervoor nodig hebt, de baten zijn de opbrengsten. Degene met de hoogste
netto baten (baten - kosten) is de beste aanwendingsrichting voor het middel. Om de
meerwaarde van een aanwendingsrichting te bepalen heb je opofferingskosten nodig, dit zijn
de maximale misgelopen opbrengsten (gecorrigeerde netto-baten).
paragraaf 2
Het budget is het totaal aantal middelen dat iemand heeft, daarbij wordt onderscheid
gemaakt tussen tastbare middelen en tijd. Om een budgetlijn te maken moet je kijken
hoeveel je maximaal van q1 en q2 (productcombinatie)kan kopen, hiertussen zet je een
rechte lijn.
Wanneer het budget verandert krijgen de snijpunten van het assenstelsel andere waarden.
Door een stijging van het budget verschuift de budgetlijn van de oorsprong af, bij een daling
van het budget verschuift de budgetlijn naar de oorsprong toe. Wanneer de prijs van één
product stijgt of daalt, verandert de hoek van de grafiek.
Hoofdstuk 2
paragraaf 1
Ruil komt tot stand wanneer beide partijen er baat bij hebben, er ontstaat wederzijds
voordeel. Om te kunnen ruilen moet de ruilverhouding bekend zijn, de waarde van het ene
middel wordt uitgedrukt in het aantal eenheden van het andere middel.
Autarkie is een economie zonder ruil, op landenniveau is het een land dat niet met andere
landen ruilt. In autarkie worden de behoeften van mensen minder snel bevredigd.
paragraaf 2
Een ruil kan doorgaan als het vast staat dat de aanbieder ook de wetmatige eigenaar (dit is
vastgelegd in het eigendomsrecht) van een middel, en wanneer de transactiekosten lager
zijn dan het wederzijds voordeel van de ruil.
paragraaf 1
Schaarste ontstaat doordat er te weinig middelen zijn om een behoefte te kunnen voorzien.
Middelen hebben verschillende aanwendingsrichtingen, en zijn dus alternatief aanwendbaar.
Economie gaat daarom ook over het maken van keuzes die ontstaan door schaarste.
Om te bepalen wat de beste aanwendingsrichting is bereken je de kosten en baten. De
kosten zijn wat je ervoor nodig hebt, de baten zijn de opbrengsten. Degene met de hoogste
netto baten (baten - kosten) is de beste aanwendingsrichting voor het middel. Om de
meerwaarde van een aanwendingsrichting te bepalen heb je opofferingskosten nodig, dit zijn
de maximale misgelopen opbrengsten (gecorrigeerde netto-baten).
paragraaf 2
Het budget is het totaal aantal middelen dat iemand heeft, daarbij wordt onderscheid
gemaakt tussen tastbare middelen en tijd. Om een budgetlijn te maken moet je kijken
hoeveel je maximaal van q1 en q2 (productcombinatie)kan kopen, hiertussen zet je een
rechte lijn.
Wanneer het budget verandert krijgen de snijpunten van het assenstelsel andere waarden.
Door een stijging van het budget verschuift de budgetlijn van de oorsprong af, bij een daling
van het budget verschuift de budgetlijn naar de oorsprong toe. Wanneer de prijs van één
product stijgt of daalt, verandert de hoek van de grafiek.
Hoofdstuk 2
paragraaf 1
Ruil komt tot stand wanneer beide partijen er baat bij hebben, er ontstaat wederzijds
voordeel. Om te kunnen ruilen moet de ruilverhouding bekend zijn, de waarde van het ene
middel wordt uitgedrukt in het aantal eenheden van het andere middel.
Autarkie is een economie zonder ruil, op landenniveau is het een land dat niet met andere
landen ruilt. In autarkie worden de behoeften van mensen minder snel bevredigd.
paragraaf 2
Een ruil kan doorgaan als het vast staat dat de aanbieder ook de wetmatige eigenaar (dit is
vastgelegd in het eigendomsrecht) van een middel, en wanneer de transactiekosten lager
zijn dan het wederzijds voordeel van de ruil.