Vragen (1 punt per vraag)
1. Hoe wordt het tariefstelsel genoemd dat in box 2 en box 3 van de Inkomstenbelasting wordt
gehanteerd?
A. Progressief stelsel
B. Proportioneel stelsel
C. Degressief stelsel
2. Wie belasting betaalt, betaalt geld aan de overheid. Niet elke betaling aan de overheid is aan te
merken als belasting betaling. Welk van onderstaande voorbeelden is géén belasting betaling?
A. Het bedrag dat een burger moet betalen aan de Waterschappen ten behoeve van het
waterbeheer
B. Het bedrag dat een burger aan de gemeente moet betalen vanwege hondenbezit
C. Het bedrag dat een burger aan de gemeente moet betalen op het moment dat het rijbewijs
verlengd moet worden
3. Het loon van een directeur groot aandeelhouder valt in:
A. Box 1 inkomstenbelasting
B. Box 2 inkomstenbelasting
C. Box 3 inkomstenbelasting
4. Jan reist met de auto naar zijn werk. Hij krijgt een reiskostenvergoeding van zijn werkgever van €
0,22 per kilometer. Over welk bedrag moet Jan inkomstenbelasting betalen?
A. Over € 0,22 per kilometer
B. Over € 0,19 per kilometer
C. Over € 0,03 per kilometer
5. Wie of wat is het belastingobject bij de vennootschapsbelasting?
A. Lichamen (rechtspersonen)
B. Natuurlijke personen
C. Inkomsten
D. Winst
6. Welke tarieven zijn van toepassing bij de vennootschapsbelasting?
A. 36,55%, 40,40% en 52%
B. 19% , 25% en bijzondere tarieven
C. 21%, 6%, 0%
7. De Wet op de Omzetbelasting kent een aantal vrijgestelde prestaties. Welk van de onderstaande
gevallen is vrijgesteld van de omzetbelasting?
A. De levering van nieuwbouwwoningen
B. Diensten van een arts
C. Diensten verricht door fietsenmakers
8. Anna maakt wekelijks paardenboxen schoon bij een manage in de buurt. Ze krijgt hiervoor
€ 38 euro per keer. Is Anna over de inkomsten inkomstenbelasting verschuldigd?
A. Nee, het is vrijwilligerswerk
B. Nee, dit is een vergoeding voor onkosten
C. Ja, er wordt arbeid verricht tegen een reële vergoeding