Biologie: Hoofdstuk 5 Erfelijkheid en evolutie
chromosomen = dunne 'draden' in elke celkern
● DNA met info voor erfelijke eigenschappen
● elke soort organisme heeft vast aantal chromosomen in elke celkern
○ mens, kern van elke lichaamscel: 46 chromosomen
In lichaamscellen komen chromosomen in paren voor
● twee chromosomen van een paar zijn gelijk
● mens: kern van elke lichaamscel: 23 paren chromosomen
geslachtscellen: chromosomen enkelvoudig
● mens: kern van elke geslachtscel: 23 chromosomen
fenotype = uiterlijk (zichtbare eigenschappen) van een organisme
● geërfd van je ouders
de informatie voor je erfelijke eigenschappen
⤷ in DNA in de celkernen
● komt tot stand door het genotype en door invloeden van milieu
genotype = informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme
● deze info ligt in chromosomen
● Alle genen in een celkern samen vormen het genotype
● komt tot stand op moment van bevruchting
Gen = deel van chromosoom dat informatie bevat van één erfelijke eigenschap
● DNA-volgorde: bouwstenen staan achter elkaar op specifieke volgorde
○ A, C, G, T
⤷ code met informatie voor maken van specifiek eiwit
eiwit —> fenotype zichtbaar
spiereiwit —> eigenschappen van spieren zichtbaar in fenotype
, ● Kunnen aan (tot uiting komen) of uit staan
○ hangt samen met functie van een cel
Allel = één van de genen van een genenpaar
lichaamscellen: twee allelen van genenpaar —> informatie voor dezelfde erfelijke
eigenschap
● informatie = gelijk of ongelijk
○ bijvoorbeeld: allelenpaar voor haarvorm: steil of krullend haar
bij de vorming van geslachtscellen komt van elk allelenpaar één allel in een
geslachtscel terecht
● gebeurd willekeurig waardoor bij geslachtscellen veel verschillende
genotypen voorkomen
Bij geslachtelijke voortplanting versmelten twee geslachtscellen
● welk genotype deze geslachtscellen hebben = toeval
● nakomelingen: nieuwe genotypen
Twee-eiige tweeling:
● ontstaat uit twee bevruchte eicellen
● bevruchting: twee zaadcellen
● twee-eiige tweeling: dezelfde of ander geslacht
eeneiige tweeling:
● ontstaat uit één bevruchte eicel
● tijdens eerste delingen van bevruchte eicel: cellen laten van elkaar los
● altijd hetzelfde geslacht
mutatie = plotselinge verandering van genotype
● mutant = organisme waarbij een mutatie in het fenotype zichtbaar is
● door mutaties ontstaat variatie in genotypen
● mutatie in lichaamscel —> geen gevolgen
● mutatie in geslachtscel —> grote uitwerking
○ geslachtscel is betrokken bij bevruchting waardoor elke lichaamscel
van nakomeling het gemuteerde gen bevat
● mutaties komen vaker voor bij blootstelling aan mutagene invloeden:
○ straling
○ bepaalde chemische stoffen
chromosomen = dunne 'draden' in elke celkern
● DNA met info voor erfelijke eigenschappen
● elke soort organisme heeft vast aantal chromosomen in elke celkern
○ mens, kern van elke lichaamscel: 46 chromosomen
In lichaamscellen komen chromosomen in paren voor
● twee chromosomen van een paar zijn gelijk
● mens: kern van elke lichaamscel: 23 paren chromosomen
geslachtscellen: chromosomen enkelvoudig
● mens: kern van elke geslachtscel: 23 chromosomen
fenotype = uiterlijk (zichtbare eigenschappen) van een organisme
● geërfd van je ouders
de informatie voor je erfelijke eigenschappen
⤷ in DNA in de celkernen
● komt tot stand door het genotype en door invloeden van milieu
genotype = informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme
● deze info ligt in chromosomen
● Alle genen in een celkern samen vormen het genotype
● komt tot stand op moment van bevruchting
Gen = deel van chromosoom dat informatie bevat van één erfelijke eigenschap
● DNA-volgorde: bouwstenen staan achter elkaar op specifieke volgorde
○ A, C, G, T
⤷ code met informatie voor maken van specifiek eiwit
eiwit —> fenotype zichtbaar
spiereiwit —> eigenschappen van spieren zichtbaar in fenotype
, ● Kunnen aan (tot uiting komen) of uit staan
○ hangt samen met functie van een cel
Allel = één van de genen van een genenpaar
lichaamscellen: twee allelen van genenpaar —> informatie voor dezelfde erfelijke
eigenschap
● informatie = gelijk of ongelijk
○ bijvoorbeeld: allelenpaar voor haarvorm: steil of krullend haar
bij de vorming van geslachtscellen komt van elk allelenpaar één allel in een
geslachtscel terecht
● gebeurd willekeurig waardoor bij geslachtscellen veel verschillende
genotypen voorkomen
Bij geslachtelijke voortplanting versmelten twee geslachtscellen
● welk genotype deze geslachtscellen hebben = toeval
● nakomelingen: nieuwe genotypen
Twee-eiige tweeling:
● ontstaat uit twee bevruchte eicellen
● bevruchting: twee zaadcellen
● twee-eiige tweeling: dezelfde of ander geslacht
eeneiige tweeling:
● ontstaat uit één bevruchte eicel
● tijdens eerste delingen van bevruchte eicel: cellen laten van elkaar los
● altijd hetzelfde geslacht
mutatie = plotselinge verandering van genotype
● mutant = organisme waarbij een mutatie in het fenotype zichtbaar is
● door mutaties ontstaat variatie in genotypen
● mutatie in lichaamscel —> geen gevolgen
● mutatie in geslachtscel —> grote uitwerking
○ geslachtscel is betrokken bij bevruchting waardoor elke lichaamscel
van nakomeling het gemuteerde gen bevat
● mutaties komen vaker voor bij blootstelling aan mutagene invloeden:
○ straling
○ bepaalde chemische stoffen