Politieke grondrechten
Week 7 - Samenhang
Beperkingen van de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van betoging
moeten op grond van het EVRM aan bepaalde criteria voldoen (lid 2, artikel 10 en 11 EVRM):
1. Voorzien bij wet (in het recht);
2. Legitiem doel (als genoemd);
3. Noodzakelijk in een democratische samenleving (proportioneel).
De term noodzakelijk in een democratische samenleving wordt bij alle grondrechten hetzelfde ingevuld
proportionaliteit en appreciatiemarge. Het hangt af hoeveel bescherming een grondrecht geniet
afhankelijk van de aard van de uitoefening. Public speech kent grotere bescherming dan reclame,
politieke verenigingen en betogingen genieten meer bescherming dan voetbalsupporters. Bij betogingen
is de appreciatiemarge soms wat groter vanwege openbare ordeaspecten. Met andere woorden: er mag
eerder ingegrepen worden bij betogingen, omdat de openbare orde in het gedrang kan zijn.
Symbolic conduct
Bepaald gedrag kan – in een bepaalde context – een expressieve functie krijgen. Zo heeft het EHRM het
ophangen van vuile was bij het parlement (Tatar en Faber) en het naakt rondlopen om een bepaalde
boodschap te verkondigen (Gough) beschermd geacht door art. 10 EVRM. Voorwaarde is – ook volgens de
HR (Waxinelichtgooier) - wel dat het zo bedoeld is en ook voor het publiek als zodanig kenbaar is.
In Gough onderscheidt het EHRM de boodschap (naaktlopen is natuurlijk) uitdrukkelijk van de wijze
waarop deze wordt verkondigd (naaktlopen). Een beperking die ziet op de wijze van uiten is - in casu -
veel eerder proportioneel.
Samenkomst in de GW:
Onder welke bescherming valt de uitlating?
1. Vrijheid van meningsuiting, artikel 7, lid 1 GW
2. Vrijheid van meningsuiting, artikel 7 lid 3 GW
3. Vrijheid van betoging, artikel 9 GW
4. Niets van toepassing.
Artikel 7, lid 1 GW
Hiervoor moet geen technisch hulpmiddel nodig zijn om kennis te nemen van de uiting. Bijvoorbeeld een
spandoek. Als bij een demonstratie met het spandoek ook aangezet wordt tot iets, dan valt dit aanzetten
weer onder lid 3.1
Bij lid 1 wordt duidelijk een onderscheid gemaakt tussen de inhoud en de manier van verspreiden van die
inhoud. De maatregelen die te maken hebben met de inhoud kunnen alleen bij wet in formele zin worden
opgelegd. De maatregelen die zien op de wijze van verspreiden mogen ook door gemeentelijke organen
worden opgelegd.
Artikel 7, lid 3 GW
In dit lid wordt geen onderscheid gemaakt tussen openbaren en verspreiden, zoals wel het geval is in lid 1.
De middelen die gebruikt worden vallen vaak samen. Wel is er een onderscheid tussen:
1. Maatregelen op grond van de inhoud wet in formele zin.
2. Maatregelen ten behoeve van openbare orde (time, place, manner) = niet op de inhoud (ook)
gemeentelijke organen.
1
Vraag 3a tentamen politieke grondrechten.
1