NEDERLANDS
23 November 2021
,Inhoudsopgave
Taaldomein 1 Mondelinge taalvaardigheid.............................................................................................................................. 2
Taaldomein 2 Woordenschat................................................................................................................................................... 5
Taaldomein 3 Beginnende geletterdheid.................................................................................................................................. 8
Taaldomein 4 Voortgezet technisch schrijven......................................................................................................................... 10
Taaldomein 5 Begrijpend lezen.............................................................................................................................................. 13
Taaldomein 6 Stellen............................................................................................................................................................. 15
Taaldomein 7 Jeugdliteratuur................................................................................................................................................ 16
Taaldomein 8 Taalbeschouwing............................................................................................................................................. 17
Taaldomein 9 Spelling............................................................................................................................................................ 19
, Taaldomein 1 Mondelinge taalvaardigheid
1.13 Deelnemer kent luisterdoelen en kan aangeven welke luisterstrategie wordt gehanteerd.
Luisterdoelen:
- Iets te weten willen komen
- Een bepaald gevoel willen ondergaan
- Zich een mening willen vormen
- Een bepaalde handeling willen uitvoeren
- Een spel mee willen spelen
Luister strategieën:
1. Globaal luisteren: je probeert globaal te volgen wat de spreker te zeggen heeft. Volgt de lijn maar
let minder op de details (begrijpend luisteren)
2. Intensief luisteren: je probeert ook alle details van een verhaal in je op te nemen. Je wilt een zo
volledig mogelijk beeld krijgen van wat de spreker te vertellen heeft.
3. Kritisch luisteren: je probeert tijdens het luisteren een mening te vormen. Je wilt het verhaal
beoordelen (actief luisteren).
4. Gericht (selecterend) luisteren: dit pas je toe als je geïnteresseerd bent in bepaalde aspecten van
een verhaal. Bv. je wilt de uitslag horen, maar niet het verhaal eromheen.
Actief luisteren: de luisteraar zet zich maximaal in om de spreker te volgen en te begrijpen. Doel en
gesprekssoort is belangrijk voor het kiezen van een strategie voor de luisteraar.
1.15 Deelnemer kent spreekdoelen en kan aangeven welke spreekstrategie wordt gehanteerd.
Spreekdoelen:
- Amuseren: doel om de toehoorders te vermaken, boeien of ontroeren.
- Informeren: doel om feitelijke kennis over te brengen.
- Instrueren: doel om iets uit te leggen of verduidelijken.
- Overtuigen: doel om luisteraar over te halen naar een bepaald standpunt of bepaalde mening te
vormen.
Spreekstrategie:
- Oriënteren op doel spreektaak, hoe kun je het beste spreken?
- Oriënteren op het onderwerp, waar gaat het over? Wat weet je er al van?
- Oriënteren op de gesprekpartners of publiek, tegen wie spreek je, wat weet je van hem/haar?
- Reflecteren, wordt er begrepen wat je zegt? Bereik je het spreekdoel?
- Monitoren, is het nodig om vragen te stellen? Hoe doe je dat?
- Evalueren op spreektaak, wat ging er goed en wat niet?
De deelnemer kent de sociale taalfuncties en kan aangeven welke van toepassing is.
Sociale taalfuncties:
De spreker hanteert sociale taalfuncties die betrekking hebben op de interactie tussen mensen.
1. Zelfhandhaving: zichzelf verdedigen of bezit beschermen (die had ik!)
2. Zelfsturing: eigen handelingen met woorden ordenen of plannen aankondigen (dan ga ik eerst naar
de supermarkt en dan naar de bakker).
3. Sturing van anderen: beïnvloeden van gedrag van anderen (zullen we gaan zwemmen?).
4. Structurering van het gesprek: mag ik even wat zeggen?