Oefenvragen kennistoets P1.1. (DEEL I)
1. Waarvoor dienen de blauwe vlaggen in de fysiotherapie?
a) Om de ernstige pathologie in kaart te brengen.
b) Om werk gerelateerde factoren in kaart te brengen.
c) Om psychologische factoren in kaart te brengen.
2. Wanneer is er sprake van genu recurvatum?
a) Wanneer de extensie van de knie een grotere ROM heeft dan het ‘normaal’.
b) Wanneer de flexie van de heup een verminderde ROM heeft.
c) Wanneer de pronatie van de enkel een verminderde ROM heeft.
3. Welke twee spieren zijn het meest betrokken bij de abductie van het glenohumerale
gewricht?
a) m. deltoideus pars spinalis en de m. triceps brachii.
b) m. infraspinatus en de m. teres minor.
c) m. deltoideus pars acromialis en de m. supraspinatus.
4. Voor welke factor staat de O in BRAVO + D?
a) Ontspanning
b) Organisatie
c) Omvang
5. Als je vanuit de posterieure kant naar de enkel kijkt, aan welke zijde bevindt de tibia
zich ten opzichte van de fibula?
a) Mediale zijde
b) Laterale zijde
c) Dorsale zijde
6. Het ezelsbruggetje Some Lovers Try Positions That They Can’t Handle is bekend,
maar waar staat de s voor in dit ezelsbruggetje?
a) Os scapoïdeum
b) Os supinator
c) Os supraspinatus
7. Als je vanuit de anatomische positie de os pisiforme bekijkt, aan welke zijde bevindt
de os pisiforme zich dan?
a) Mediale zijde
b) Laterale zijde
c) Dorsale zijde
8. Onder welk kopje valt voetballen in het ICF?
a) Activiteit
b) Participatie
c) Externe factoren